stichting NGL verslagen ABONNEMENTSTARIEVEN 1988 De abonnementstarieven 1988 worden t.o.v. 1987 verhoogd met 1%. Soort abonnement Studenten/65-plussers f 33,85 Vrije abonnees f 49,65 Idem België f 61,55 Idem buitenland f 74,90 Idem luchtpost f 93,65 Losse nummers f 10,45 Tussentijdse abonnees, per stuk f 5,05 WORKSHOP ISPRS WERKGROEP 111/1: ..KWALITEITSBESCHRIJVING EN KWALITEITSCONTROLE VAN GEÏNTEGREERDE FOTOGRAM METRISCHE EN TERRESTRISCHE NETWERKEN" Deze workshop van de „International Society for Photogrammetry and Remote Sensing" werd op 30 en 31 maart 1987 gehouden op de Faculteit der Geodesie van de Technische Universiteit Delft. Ongeveer 25 deelnemers, afkomstig uit geheel Europa, namen aan deze workshop deel. Achtereenvolgens kwamen de volgende vier onderwerpen aan bod: 1. Het algemene probleem van ontwerp en kwaliteitscontrole van gecombineerde netwerken. 2. Het formuleren van criteria voor de precisie van gecombineerde netwerken. 3. Het formuleren van criteria voor de betrouwbaarheid van ge combineerde netwerken. 4. Een discussie over de bruikbaarheid van theoretische criteria in bepaalde praktische situaties. Elk onderdeel besloeg een gehele ochtend of middag, waarbij per onderdeel steeds twee voordrachten werden gehouden over de specifieke problemen en de beschikbare strategieën om deze op te lossen. In veel gevallen werden praktische voorbeelden gegeven als toelichting. Na elke voordracht was er ruim tijd voor een discussie. De eerste ochtend werd geopend door prof. Ligterink van de Facul teit der Geodesie, tevens voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Fotogrammetrie. Na zijn welkomstwoord volgden twee voor drachten over het eerste onderwerp. Prof. Baarda, als grondlegger van de Delftse methode voor net- werkontwerp, gaf een overzicht van de ontwikkeling van de ideeën en concepten van deze methode. In het bijzonder besteedde hij aandacht aan het belang van een fundamentele analyse van meet procedures en hun relatie met het probleem van de definitie van een datum voor coördinaatsystemen. Hij lichtte dit toe met een analyse van GPS-waarnemingen en hun vermogen om een bijdrage te leveren aan het versterken van terrestrische of fotogrammetri- sche netwerken. De tweede voordracht werd gegeven door prof. Molenaar van de Landbouwuniversiteit Wageningen. Hij gaf een globale schets voor de planning van gecombineerde fotogrammetrische blokken en ter restrische netwerken. Uitgaande van criteria voor precisie en be trouwbaarheid voor het gecombineerde systeem moet volgens hem worden teruggeredeneerd naar blok- en netwerkontwerp. Ten eerste moet een blokstructuur worden gekozen, waarvan de nauw keurigheid bekend is. Op basis hiervan en de uiteindelijk te stellen criteria voor het gecombineerde systeem, worden criteria afgeleid voor het terrestrische netwerk, wat dan overeenkomstig deze crite ria moet worden opgezet. Het tweede onderwerp werd aangesneden in het middagdeel van de eerste dag. Prof. Molenaar gaf een introductie in het probleem van de datumdefinitie, de betekenis van absolute en relatieve coör dinaten en het S-systeem voor de globale en lokale beoordeling van de precisie. Hij liet zien, dat de vergelijking van een variantie/ covariantiematrix van coördinaten met een criteriummatrix altijd in een S-systeem moet worden gemaakt. De Heus van de Technische Universiteit Delft gaf een inleiding in criteriummatrices. Nadat hij een afdoende structuur voor deze matrices had gedefinieerd, gaf hij een aantal voorbeelden van de analyse van de precisie van gesimuleerde netwerken door vergelij- king van hun variantie/covariantiematrix met een criteriummatrix. Ter sprake kwam een aantal parameters, dat bij deze vergelijking dient te worden gebruikt en hun afhankelijkheid van de structuur en afmeting van netwerken. De aansluitende discussie richtte zich op het belang van lokale en globale precisiebeoordeling, welke van beide de doorslag dient te geven bij het opzetten van fotogrammetrische blokken en hoe deze keuze afhangt van het doel van het blok. Het derde onderwerp kwam op de tweede ochtend aan bod. Först- ner van de Universiteit van Stuttgart gaf een inleiding in fouten- detectiemethoden en het gebruik van betrouwbaarheidsmaten voor blok- en netwerkplanning. Zijn voorstel was om data snooping in clusief samengestelde alternatieve hypothesen volgens de Delftse benadering in combinatie met robust estimation toe te passen voor blok- en netwerkanalyse. Robuuste methoden kunnen worden ge bruikt voor het snel opsporen van zeer grote fouten, terwijl data snooping zich op kleine fouten richt. Betrouwbaarheidsanalyse heeft dan betrekking op deze laatste stap in het foutendetectie- proces. Robuuste methoden zijn ook bruikbaar in gevallen waar sprake is van moeilijk te definiëren foutenbronnen. Ze geven dan een idee, welke samengestelde alternatieve hypothese moet wor den geformuleerd ten behoeve van toetsing volgens de Delftse methode. Bouloucos van het ITC in Enschede liet in zijn presentatie zien, hoe onontdekte fouten in slecht gecontroleerde terrestrische netwerken (ten behoeve van paspuntmeting) kunnen doorwerken in de uitein delijke fotogrammetrische blokvereffening. Het blijkt dat het ge makkelijk kan gebeuren, dat zulke fouten aanleiding geven tot ern stige vervormingen, terwijl ze toch nauwelijks door eenvoudige testen en zelfs data snooping zijn te detecteren. Bij de aansluiting van fotogrammetrische blokken op zulke netwerken zouden hierop dus speciale testen moeten zijn gericht. Beter is het echter om al van tevoren de terrestrische netwerken zo op te zetten, dat wordt voldaan aan de strenge eisen voor de betrouwbaarheid. De discussie was geconcentreerd op de vraag, hoe eisen ten aan zien van de betrouwbaarheid van netwerken dienen te worden geformuleerd en hoe strategieën voor foutendetectie in de praktijk moeten worden ingebed. Wat theoretisch mogelijk is, wordt niet altijd in de praktijk toegepast; de vraag is waarom dit niet gebeurt, wat is er mis met de theorie of met de praktijk? Op de tweede middag kwam het vierde onderwerp aan bod. Nele man van het Kadaster in Apeldoorn liet zien voor welke moeilijk heden men komt te staan, wanneer wordt getracht de nieuwe theo rieën voor netwerkontwerp en kwaliteitsbeoordeling in praktijk te brengen. Er zijn twee grote problemen. Ten eerste worden theore tische concepten vaak afgeleid aan de hand van gesimuleerde en geïdealiseerde netwerken en blokken. Dit, terwijl in de praktijk de variatie in netwerken en blokken vaak veel groter is. Ontwerpvoor schriften die gelden voor geïdealiseerde blokstructuren, kunnen daarom niet zonder aanpassing worden toegepast in de praktijk. Ten tweede is in een organisatie niet altijd sprake van een goed contact tussen fotogrammeters en landmeters. Het is dan moeilijk om tot overeenstemming te komen op het gebied van planning en de coördinatie van kwaliteitsbeoordeling, zodat fouten die in de combinatie van blok en netwerk opduiken, slecht zijn te lokaliseren. Vaak zal pas na een lange strijd een organisatie genegen zijn om (gedeeltelijk) nieuwe regels en werkwijzen te accepteren ten einde een betere kwaliteit van haar produkten te garanderen. Vaessen van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat liet zien, hoe de nauwkeurigheid van fotogrammetrische kaarteringen kan worden geschat. Hij beperkte zich daarbij tot de analyse van de precisie van vormelementen zoals hoeken en lengteverhoudingen in kleine gebieden, niet groter dan twee bij twee modellen. Dit met op de achtergrond de gedachte, dat voor grootschalige kaarte ringen voornamelijk de lokale geometrie van belang is, omdat de vergelijking met andere kaarteringen in kleine gebieden plaatsvindt. Het eerste resultaat van zijn analyse gaf aan, dat de lokale geome trie in fotogrammetrische blokken slechts in geringe mate afhanke lijk is van de globale nauwkeurigheid van de blokvereffening. Na twee dagen van voordrachten en discussies werd allereerst dui delijk, dat ontwerpstrategieën voor de combinatie van blokken en netwerken kunnen worden geformuleerd. Er moet echter nog veel worden gedaan om de theorie naar de praktijk te vertalen. Het pro bleem is de theoretische concepten begrijpelijk te maken voor praktijkmensen. Ten tweede is het moeilijk om bestaande procedu res te vervangen ten einde nieuwe ontwerp- en beoordelingsstrate gieën in te voeren. Ten derde is de juiste keuze van parameters, gebruikt in de formulering van criteria, nog een probleem. Deze problemen zullen door middel van praktische ervaringen moeten worden opgelost. Marden Molenaar, Landbouwuniversiteit Wageningen NGT GEODESIA 87 475

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 35