In zijn proefschrift1) beschrijft Vening Meinesz, in hoofd stuk I, de moeilijkheden die hij in Delft ondervond ten ge volge van de slappe bodem. Vooral de proef ter bepa ling van het ,,meeslingeren" van het statief, waarbij één slinger moet worden stilgehangen, wordt hierdoor waar deloos. Het voorbijrijden van wagens op de weg tussen de Singel (het kanaal!) en het Geodesiegebouw is aan de stilhangende slinger onmiddellijk te merken. Nog groter invloed oefent echter een voorbijvarende schuit uit; blijk baar heeft dit op de bodem nog meer effect"2). Vening Meinesz stond nu voor de taak in een aantal regelmatig over Nederland verspreide punten de zwaar tekracht te meten. Omdat een groot gedeelte van Neder land veenbodem heeft, was het niet mogelijk al deze punten op vaste grond te kiezen. Een onderzoek naar de invloed van de bodembewegingen op slingertijd en am plitude was daarom noodzakelijk. Hij schrijft in zijn proefschrift: ,,Het eerste vraagstuk was om de storingen na te gaan, die in slingertijd en amplitude teweeg ge bracht worden door een geheel willekeurige storings oorzaak; immers de grondbewegingen zijn volkomen on regelmatig, zodat ze niet in formule zijn uit te drukken" (p. 17). Hij vervolgt: ,,Het tweede doel van deze verhan deling is om een andere methode te ontwikkelen voor de bepaling van het meeslingeren (van het statief), teneinde ook hierbij zoveel mogelijk den schadelijken invloed der bodembewegingen te ontgaan" (p. 17 en 18), en dan: ,,Het is van veel belang de meest practische methode te kiezen, daar op elk waarnemingsstation het meeslinge ren opnieuw bepaald moet worden" (p. 18). Vening Meinesz heeft deze vraagstukken met toepas sing van de wetten van de theoretische en toegepaste mechanica opgelost door introductie van een sto ringsterm S in de bekende tweede orde differentiaal vergelijking voor de slingerbeweging waarin 0 de uitwijkingshoek van de slinger uit z'n even- wichtsstand voorstelt, I de mathematische slingerlengte en g de zwaartekracht. S is dan een samenvatting van alle storingstermen, die men in de praktijk aan deze be wegingsvergelijking moet toevoegen, bijvoorbeeld de in vloed van een eindige amplitude, van de elastische ver vorming van de slinger, van de omringende gassen, van de op het ophangpunt rustende messen, van het mee- 1) Vening Meinesz, F. A., Bijdrage tot de theorie der slingerwaar nemingen. Amsterdam. J. H. de Bussy, 1915. 2) Toen ik, in 1938, door overplaatsing van de Bijhoudingsdienst der Rijksdriehoeksmeting van Amsterdam naar Delft op één der kamers aan de voorkant, op de eerste verdieping van het Geode siegebouw werd geplaatst, bleek me, dat bij passage van een schip door het kanaal lichaam en bureau t.o.v. elkaar bewogen. 3) In mei 1913 had Vening Meinesz ook waarnemingen in Delft ver richt volgens de oude methoden, die wegens de slappe bodem waren mislukt. 4) Deze vier invarslingers werden in 1929 door de Commissie uitge leend aan het Geophysisch Laboratorium van het Carnegie- Instituut te Washington. Bij een expeditie van het jacht „Carne gie" zijn deze slingers, te zamen met het jacht, op de rede van Apia (Samoa eilanden) verloren gegaan. Voor rekening van het Carnegie-lnstituut werden door de Nederlandse Seintoestellen- fabriek te Hilversum vier nieuwe invarslingers vervaardigd, vol gens een door Vening Meinesz ontworpen model, die de Com missie eind 1931 ontving. 5) Later, bij de onderzeebootwaarnemingen werden de messing slingers weer gebruikt. De dynamo's in een ondergedoken boot veroorzaken namelijk een sterk magnetisch veld, waardoor de invarslingers werden gestoord. Tijdens de reizen werden de invarslingers wel meegenomen om aan de wal te worden ge bruikt. slingeren, dat wil zeggen de invloed van de oorsprongs beweging ten gevolge van de reactie van de slinger op het statief, enz., maar vooral dus van de grondbewegin gen. De invloed van al deze storingen op slingertijd en amplitude worden berekend. De conclusie is, dat het ge middelde van de slingertijden van twee slingers, die met gelijke amplitude en in tegengestelde fase op éénzelfde statief in hetzelfde slingervlak slingeren, onafhankelijk is van de grondbewegingsinvloed. Reeksen van waarne mingen met het Stückrath-toestel in het Geodesiege bouw te Delft3) in oktober 1914, waar voordien geen goede waarnemingen konden worden verkregen, be vestigden de theoretische conclusie. Een tweede voordeel van bovengenoemde waarne mingsmethode was, dat de afwijking in de slingertijd ten gevolge van de door de ophangreacties veroorzaakte statiefbewegingen, ook werden geëlimineerd. Men be hoefde dus geen aparte waarnemingen ter bepaling van het meeslingeren uit te voeren. In zijn proefschrift heeft Vening Meinesz in 1915 deze theoretische ontwikkelingen gepubliceerd. De promotie geschiedde met lof. In juli 1913 vingen de terreinmetingen aan op de stations Wolberg en Harikerberg. Met beide slingertoestellen, dat van Defforges en dat van Stückrath, werden de metin gen verricht, maar al spoedig bleek dat de waarnemin gen met het toestel van Defforges ver achterstonden bij die met het toestel van Stückrath. In november en december 1913 werd een verbinding gelegd tussen De Bilt en het Geodetisch Instituut te Potsdam. Tevens wer den daar vier nieuwe slingers van invar besteld bij de instrumentmaker Fechner om te worden gebruikt in het Stückrath-toestel. Daardoor ondergingen de waarne mingen veel minder invloed van de temperatuur dan bij de oorspronkelijke vier bronzen (of beter messing) slingers nummers 88, 89, 90 en 91 het geval was. Ze werden in juli 1915 ontvangen en vanaf dat moment ge bruikt in het Stückrath-toestel bij alle waarnemingen in Nederland4) 5). In totaal is in de jaren 1915 tot 1921 de zwaartekracht van in totaal 51 stations bepaald. In 1921 werd ter af sluiting nog weer het zwaartekrachtsverschil tussen De Bilt en Potsdam bepaald. De absolute waarde van g van dit laatste, internationale, station werd in de periode van 1898 tot 1904 herhaalde malen gemeten door dr. F. Küh- nen en prof. dr. Ph. Furtwangler door middel van een reversieslinger. De door hen bepaalde waarde van g 981,274 cm sec.-2 bleef, meer om organisatorische redenen, tot 1971 als internationale referentiewaarde ge handhaafd. Nauwkeuriger absolute metingen hadden reeds veel eerder aangetoond, dat deze waarde onge veer 14 milligal te hoog was. De resultaten van alle metingen in Nederland zijn ver meld in de in 1923 bij Waltman te Delft uitgegeven publi- katie: ,,F. A. Vening Meinesz: Observations de Pendule dans les Pays-Bas. 1913- 1921". Uitvoerige beschou wingen over de nauwkeurigheid van de waarnemingen kan men vinden in dit 146 pagina's tellende verslag. Ze resulteerden in een nauwkeurigheid van 1 a 2 milligal in de zwaartekrachtsverschillen tussen De Bilt en de af zonderlijke stations. De zwaartekrachtswaarnemingen van Vening Mei nesz op zee; de periode van 1922-1939 Deze periode is de meest spectaculaire geweest in het wetenschappelijke werk van Vening Meinesz. Door de 446 NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 6