goede resultaten met het elimineren van de bodem bewegingen in Nederland stelde hij zich de vraag of ook sterkere storingen, in het bijzonder bij grotere horizon tale versnellingen van het statief in het slingervlak, bij voorbeeld op een schip, waarnemingen met voldoende nauwkeurigheid mogelijk waren. Hij loste dit probleem op door introductie van een geheel nieuw begrip, de zgn. fictieve slinger". Bij de landwaarnemingen had Vening Meinesz, om de storingen van de ondergrond op het statief te elimineren, gebruik gemaakt van de metho de om twee slingers met dezelfde amplitude en in tegen gestelde fase in hetzelfde slingervlak te laten slingeren. Bij de zeewaarnemingen ging hij van een totaal andere gedachtengang uit. Hij toonde theoretisch aan, dat ook bij grotere horizontale storingen, onafhankelijk van de beginamplitude en onafhankelijk van het verschil in fase, twee isochrone slingers zodanig slingeren, dat op elk moment het verschil van de uitwijkingshoeken onge stoord is. Dit verschil in uitwijkingshoeken kan worden beschouwd als de uitwijkingshoek van een „fictieve slinger" met dezelfde periode als de oorspronkelijke slingers. Daar ze ongestoord is, kan ze worden gebruikt voor de berekening van de slingertijd en dus van de rela tieve zwaartekracht. De theorie en toepassing van deze methode heeft Vening Meinesz vastgelegd in de publika- De fictieve slinger De gedachtengang van de „fictieve slinger" kan op eenvou dige wijze worden aangegeven met behulp van de bewe gingsvergelijkingen van de afzonderlijke slingers d2y d2e, dt2 en d28; dt2 sin 0, sin 02 dt2 I, d2y dt2 I? 0 (1) (2) waarbij 0, en 02 de uitwijkingshoeken van beide slingers voorstellen, g de versnelling van de zwaartekracht, I, en l2 de d2y mathematische slingerlengten van beide slingers en de dt2 horizontale component van de versnelling in het slingervlak, die het ophangpunt door storingen ondervindt. Veronderstellen we nu, dat de mathematische slingerlengte van beide slingers gelijk is, dus I, l2 I, dat de slingers isochroon zijn en dat de amplitude (de maximale uitwijkings hoek) zeer klein is, dan vinden we door aftrekking d2 (0, - 02) Ü2) dt2 0 (3) Dit is de bewegingsvergelijking van een ongestoorde slinger met dezelfde mathematische slingerlengte I en een uitwij kingshoek (0, - 02). Hieruit volgt dan de belangrijke conclu sie, dat het verschil in uitwijkingshoeken kan worden be schouwd als de uitwijkingshoek van een „fictieve slinger", d2y die niet wordt gestoord door de horizontale versnelling en die isochroon is met de oorspronkelijke slinger. 1) Het gaat hier om bijzonder moeilijke metingen. Het streven was immers om de zwaartekracht met gelijke nauwkeurigheid te meten als op het vasteland (tot op 1 milligal nauwkeurig), dus met een relatieve nauwkeurigheid van 1 op 106. De variaties van de hoogte van de kwikkolom van 760 mm waren natuurlijk niet met een dergelijke relatieve nauwkeurigheid af te lezen. Dit gold evenzeer voor de temperatuur. Hier lijkt me het probleem van af lezen nog moeilijker daar bijvoorbeeld een luchtdrukverschil van 10 millibar overeenkomt met een kookpuntsverschuiving van 0,2° C. 2) De coïncidentie-intervallen van slinger- en uurwerk (één of meer dere chronometers) welke het gevolg zijn van het niet geheel synchroon zijn van slinger en uurwerk, dienen om de slingertijd zeer nauwkeurig, tot op 10"7 seconde, te berekenen. tie: Theory and Practice of Pendulum Observations at Sea", in 1929 bij Waltman te Delft verschenen. Voordat Vening Meinesz in 1922 begon met waarne mingen op zee, waren al verschillende pogingen in die richting gedaan. De uitkomsten waren echter niet bevre digend. De meeste bekendheid kregen de proeven van prof. dr. O. Hecker, een medewerker van Helmert op het Geodetisch Instituut te Potsdam, die in de jaren 1901 - 1905 een methode toepaste die niets met slingers te maken had. Hij mat volgens twee methoden de atmosfe rische luchtdruk, de ene afhankelijk van de zwaarte kracht en de andere daarvan onafhankelijk, zodat uit het verschil van beide metingen de zwaartekracht kon wor den bepaald. De eerste methode bestond uit de gewone meting van de luchtdruk door middel van een kwikkolom, waarvan het gewicht (afhankelijk van de zwaartekracht) even wicht maakt met de luchtdruk. De tweede methode maakte gebruik van de eigenschap, dat het kookpunt van vloeistoffen verandert met de druk. Men bepaalde dit kookpunt met behulp van hypsometers (nauwkeurige thermometers, die ook wel als hoogtemeters worden ge bruikt). Uit het verschil in druk kon dan de zwaartekracht worden afgeleid1). Hecker heeft een drietal zeereizen gemaakt; één zeer langdurige reis om de wereld van maart 1904 tot april 1905. Op die reis werden 175 waarnemingen verricht. Hij maakte gebruik van vijf kwikbarometers en van zes hypsometers. De nauwkeurigheid van zijn metingen werd geschat op 40 milligal. De eerste waarnemingen op zee deed Vening Meinesz op een reis van Amsterdam naar Vlissingen aan boord van het S.S. Paleleh van de Koninklijke Paketvaartmaat- schappij in april 1922. Hiervoor werd, zoals ook bij de landwaarnemingen, het vierslingertoestel van Stückrath gebruikt. Ruwe zee belette echter de waarnemingen. Terwijl het plan bestond deze poging bij kalme zee te herhalen, kreeg Vening Meinesz op het Natuur- en Ge neeskundig Congres te Maastricht, waar hij enkele mededelingen deed over zijn zwaartekrachtswaarnemin gen, van prof. ir. F. K. Th. van Iterson het advies een proef te doen in een ondergedoken onderzeeboot. In juni 1923 werd hij door de Marine-autoriteiten in Den Helder in staat gesteld om de door hem ontwikkelde methode tijdens enkele proefvaarten in de nabijheid van Den Helder te testen. De uitkomsten waren zo gunstig, dat in het najaar van 1923, met toestemming van de Minister van Marine, Vening Meinesz de reis van Hr Ms Onder zeeboot K II van Nederland via Suez naar Java mocht meemaken (van 18 september, vertrek Den Helder, tot Fig. 3. Opstelling van het vier-slinger toestel van Stückrath tijdens de eerste zeewaarnemingen. Links het reg/streerapparaat en be neden de chronometer. NGT GEODESIA 87 447

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 7