0 Ql1} G? v? 1 I iI n c De variantie van de hoogteverschillen is een factor a2 groter dan die van de planimetrische coördinaatverschil- len. Voor het gereduceerde model vinden we tenslotte de volgende vergelijkingen: 0 cen -V cen 0 u V -u 0 At A/ii (51) E{ d - v -ce 0 u 0 e n n n Ak Atx Aty At, Uitgaande van (51) kunnen de normaalvergelijkingen worden opgesteld. De normaalmatrix is analytisch te in- verteren. De inversie van deze (7 x7)-matrix valt buiten het bestek van dit voorbeeld. In dit voorbeeld zullen we ons beperken tot de grenswaarden behorend bij de con ventionele alternatieve hypothese en een bijzondere al ternatieve hypothese. Indien we een fout in een planimetrische (u- of v-) coör dinaat veronderstellen, vinden we als grenswaarde: (52) ci|vi' BXi U U+V V Deze grenswaarde is door aanname (49) identiek aan de grenswaarde in het tweedimensionale geval. Veronderstellen we een mogelijke fout in een hoogte (w- coördinaat), dan wordt de grenswaarde: (53) c.IV.I i I _*__9 2 1 uv.j-2ij.jV.jij v+v vü^ a 1 "n ,-*-.2 u uv v - (u v) In deze grenswaarde is de vorm die we in het voorbeeld van de LKK-aansluiting geometrisch hebben geanaly seerd, te herkennen. De grenswaarde is ook te schrijven als: (53') cjv.l 2 +- 2 0 a(u uv v - (u v) T 2 -♦- _*__2 a (n-1u uv v-(u v) )-(u uv.-2u vu^v^+v vu.)) We kunnen de gevonden resultaten (52) en (53) vergelij ken met de numerieke waarden die Van Voorden heeft berekend in [4] voor de grenswaarden in een stereo model. We hebben gebruik gemaakt van fig. 1 en de gegevens in hoofdstuk 5 van [4]. Met de in [4] gegeven precisie van de modelcoördinaten en de fotoschaal vinden we ou ov 0,024 [m] en daarmee p2 0,000576 [m2]. Met ow 0,06%o van de vlieghoogte vinden we ow 0,0756 [m] en tenslotte c2 (0,024/0,0756)2 0,1. De (benaderde) coördinaten van de aansluitpunten heb ben we verkregen door uit te gaan van het gebruikelijke fotoformaat (23 cm x 23 cm) en de fotoschaal, en te veronderstellen zoals blijkt uit [4], fig. 1 dat de aan sluitpunten regelmatig verdeeld aan de rand van het model liggen. In tabel 1 vergelijken we de resultaten van [4] met die van de formules (52) en (53), waarin we de door ons af geleide parameters en benaderde waarden hebben inge vuld. NGT GEODESIA 87 Grenswaarde in [meter] u V w [4] 0,14 0,14 0,52 (52) en (53) 0,13 0,13 0,48 Tabel 1. Vergelijking grenswaarden modelcoördinaten. We zien, dat we goede benaderingen krijgen voor onze kwaliteitsparameters, ondanks het feit dat we de bena derde hoogten van het model constant veronderstellen. In [4] wordt een hoogte-instellingsfout als bijzondere alternatieve hypothese behandeld. Omdat het hier een alternatieve hypothese betreft, die betrekking heeft op meerdere coördinaten, vinden we een minder eenvou dige vorm voor de grenswaarde. De grenswaarde die we voor deze alternatieve hypothese vinden, is echter nog steeds van een eenvoudige analytische vorm. De analyti sche vorm van deze grenswaarde en de analyse ervan komen in dit voorbeeld niet aan de orde. Deze grens waarde heeft namelijk niet direct betrekking op de drie dimensionale aansluitingsvereffening in het algemeen, maar behoort bij een specifieke fotogrammetrische alter natieve hypothese. We hopen met dit voorbeeld te hebben gedemonstreerd, dat het ook in het driedimensionale geval mogelijk is met onze analytische benaderingswijze de kwaliteit volgend uit de aansluitingsvereffening op realistische wijze te onderzoeken. 5. Vrije opstelling Bij bepaalde (landmeetkundige) meetmethoden hebben we direct te maken met de aansluitingsproblematiek. Dat zijn bijvoorbeeld die methoden waar men, uitgaande van in coördinaten bekende punten, door metingen naar die punten de coördinaten van zijn opstelpunt wil be palen. In dit kader richten we onze aandacht op de meetmetho de van de vrije opstelling. We beperken ons tot het ge bruik van de vrije opstelling als „bijhoudingsmeting". Men meet hierbij vanuit een in coördinaten onbekend opstelpunt naar in coördinaten bekende aansluitpunten en detailpunten. De vrije opstelling als meetmethode voor de bepaling van de grondslag voor detailmetingen komt hier niet ter sprake. Het verband van de vrije opstelling met de aansluitings vereffening is eenvoudig te leggen. Naast het netwerk van de aansluitpunten kan men ook, uitgaande van zijn opstelpunt als oorsprong en de nul-richting van de rand als oriëntering, coördinaten in het ,,tachymeter-stelsel" bepalen. Met behulp van de LKK-aansluiting zijn beide netwerken dan op elkaar aan te sluiten. Deze methode is echter nogal omslachtig. Men kan namelijk, uitgaande van de waarnemingen (richtingen en afstanden) en de coördinaten van de aansluitpunten direct een LKK-(aansluitings)vereffening uitvoeren. Het functiemodel van de vrije opstelling luidt: (54) met t (Atx,Aty,AA,Aa)* E het verschil van richtings- en afstandswaarnemingen en benaderde waarnemingen. 511 l A1 A2 t r "l 0 x(l) 2 0 I x(1> 2 Qy 2 V

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 15