Fig. 3. Een zijaanzicht op een Digitaal Hoogte Model (DHM). In de fotogrammetrie is het vooral van belang als geometrische basis voor de vervaardiging van orthofoto's en voor de digitale mono- plotting. Daarnaast kan allerlei beeld- en kaartmateriaal erop wor den gesuperponeerd, waardoor een zeer aanschouwelijke repre sentatie ontstaat. De vervaardiging kan thans geautomatiseerd gebeuren met digitale correlatietechnieken. Toepassingen liggen thans nog vooral in de industrie in combinatie met CAD/CAM systemen. reopaar (fig. 4). De deelbeelden met de grootste over eenstemming vormen corresponderende vensters. De midden-pixels van deze deelbeelden worden genomen als corresponderende punten, waaruit de (X,Y,Z)-coör- dinaten worden berekend. Met speciale technieken is het mogelijk tot op subpixel niveau te matchen. De uit wendige oriëntering (relatief of absoluut) schept de mogelijkheid de kernstralengeometrie te gebruiken. Hierdoor hoeft niet tweedimensionaal te worden gecor releerd, wat veel computerrekentijd vergt, maar kan worden volstaan met ééndimensionale correlatie, name lijk langs de kernstralen [Benard, 1984]. Verscheidene area-based correlatiemethoden zijn ont wikkeld. Alle zijn afgeleid van de kruiscorrelatie. De kruiscorrelatie heeft het nadeel, dat door schaalverschil- len, welke ontstaan door terreinreliëf en scheefstand van de beelden, en door verschillen in belichting, foutieve correlaties ontstaan. De kleinste kwadratenmethode kan hiermee wel rekening houden door het invoeren van een model van de mogelijke verstoringen. Gebruikelijk is om in de geometrie een affiene vervorming en in de belich ting een lineaire transformatie te veronderstellen. De methode schept ook de mogelijkheid van kwaliteits beoordeling van het resultaat en kan een zeer hoog sub pixel resultaat leveren (ongeyeer 1/10 pixel). Het na deel is, dat zeer goede benaderde waarden nodig zijn. i1 ■jjc i Fig. 4. Principe van area-based digitale beeldcorrelatie, in het ene beeld wordt een venster (bijv. 5x5 pixelsgedefinieerd. Dit venster wordt gecorreleerd met uitsneden in het andere beeld. De maximale correlatiecoëfficiënt wijst corresponderende vensters aan. De ligging van de zoekmatrix volgt uit de relatieve oriëntering van het stereopaar en predictie uit de voorgaande meetwaarden. Bovendien is de methode nogal rekenintensief. Vooral bij grillig reliëf is een benaderde positie uit het voorgaan de meetproces vrij moeilijk met de vereiste nauwkeurig heid te schatten. Om tot betere resultaten te komen, zijn feature-based correlatietechnieken nodig [Förstner, 1986]. Bij feature-based matching worden eerst markante structuren in het beeld opgespoord. Dit gebeurt met zgn. interest operatoren. Zij evalueren de statistische eigenschappen van een venster. Bij de markante struc turen, die voor feature-based matching geschikt zijn, hebben de grijswaarden in een venster in alle richtingen een grote variantie. In geodetische termen zou men kun nen zeggen, dat de standaardellips nagenoeg een cirkel is. Elk punt wordt voorzien van één of meerdere ken merken, zoals de gemiddelde grijswaarde, de variantie of een textuurmaat. Uit algemene informatie over de ob jectruimte is kennis verzameld over de maximaal aan wezige parallax. Op grond van de overeenstemming op kenmerken, de maximaal mogelijke x-, y-parallaxen en de modelaanname dat bij elkaar liggende markante pun ten geen grote parallaxverschillen vertonen, wordt een lijst opgesteld van kandidaat-corresponderende punten. Op iteratieve wijze wordt deze lijst bijgesteld totdat elk markant element in het ene beeld correspondeert met slechts één markant element in het andere beeld. Het voorgaande eist, dat het huidige onderzoek in de digitale fotogrammetrie zich hoofdzakelijk bezighoudt met: geometrische en radiometrische kalibratie van CCD- camera's en drumscanners; verbetering van de area-based correlatietechnieken; feature-based correlatietechnieken; orthofoto vervaardiging uit gescande luchtfoto's met behulp van een DHM; ontwikkeling van een stereo-uitwerkingssysteem met beeldschermen in plaats van fotodragers; volledig automatische DHM-vervaardiging uit digitale stereosatellietbeelden; aerotriangulatie met behulp van digitale beelden. Toepassingen Digitale hoogtemodellen De kleinste kwadraten correlatiemethode, zoals ont wikkeld door de Universiteit van Stuttgart [Ackermann, 1984; Förstner, 1984; Pertl, 1985], is toegepast door Zeiss in de Planicomp-serie voor DHM-produktie, met name in de industrie. Deze analytische plotters kunnen thans worden uitgerust met CCD-camera's. Ook de fea ture-based matching methode is operationeel. Kern, in de DSR-serie, gebruikt een kruiscorrelatie- methode. De vensters, waarover wordt gecorreleerd, worden volgens de Vertical Line Locus (VLL)-methode bepaald. Op een regelmatig x,y-grid worden lijnen ge trokken loodrecht op het referentievlak van het stereo model. Langs elk van deze VLL's wordt in de stereo- beelden een oneven aantal rechthoekige vensters gesta peld (fig. 5). Een predictie uit voorgaande metingen be paalt de positie van het middenvenster. De positie van de overige vensters wordt bepaald door een z-incre- ment, gedefinieerd door de operateur. Deze denkbeeldige vensters in het stereomodel worden rekenkundig teruggeprojecteerd in het stereopaar en op genomen door de CCD-camera. Het venster met de hoogste correlatie geeft de verlangde hoogte aan. Om tot een betere schatting te komen, wordt een hogere 504 NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 8