Tot de afdelingsleiding behoren drie rayonleiders die tot taak heb ben de contacten met de provinciale werkeenheden te onderhou den. Tevens geven zij in hun rayon leiding aan het landmeetkun dige werk. De rekenkamer voert hoogte- en grondslagberekeningen uit, be heert de registers van peilmerken en RD-punten en het archief. Op de tekenkamer worden alle voorkomende landmeetkundige tekenwerkzaamheden uitgevoerd. De binnendienst beschikt voor de uitvoering van haar taak over de nodige apparatuur, waaronder twee Tektronix computers met digitizer, twee IBM PC-AT's met Eclipse programmatuur voor de verwerking van tachymetrische opnamen, en een fotogrammetrisch uitwerkingsinstrument Offi- cine Galileo G6. Ten behoeve van een goede controle op de meetresultaten is ge kozen voor een centrale verwerking. Daarmee wordt gezorgd voor een uniforme beoordeling van sluitfouten in grondslagmetingen en waterpassingen, en een uniforme verwerking van situatiemetin gen. De buitendienstmedewerkers wonen over het hele land verspreid; daardoor woont er altijd wel een opnemer in de buurt van een pro ject. Zij beschikken allen over een basisuitrusting voor het uitvoe ren van waterpassingen en kleine detailmetingen. Vijf combinaties van een theodoliet en afstandmeter en drie elektronische tachy- meters worden bij die meetploegen ingezet. De projectleiding van civiel- en cultuurtechnische projecten berust als regel bij de provinciale werkeenheden. Zij schakelen waar nodig de centraal-technische afdelingen in, waaronder ook de af deling Landmeetkunde. De rayonleiders van de afdeling Landmeetkunde adviseren de pro vinciale projectleiders ten aanzien van het landmeetkundige werk in een project en stellen hiervoor een interne kostenraming op. Daaraan voorafgaand moeten afspraken worden gemaakt over de kwaliteit (nauwkeurigheid) van het produkt en over de kwantiteit. De kwaliteit wordt afgestemd op de eisen van het project. Voor grootschalig kaartmateriaal en hoogtemetingen is de nauwkeurig heid meestal geen probleem. Met een elektronische tachymeter, een goed waterpasinstrument en goed personeel wordt vrijwel steeds de vereiste nauwkeurigheid gehaald. Het wordt evenwel belangrijker om het eens te worden over de kwaliteit bij deformatiemetingen en inhoudsbepalingen van bij voorbeeld gronddepots. Bij deformatiemetingen zal de opdracht gever moeten aangeven welke verzakking of verschuiving tot de- sastreuse gevolgen leidt, zoals bijvoorbeeld het verzakken, scheu ren of misschien wel instorten van een gebouw. Bij de inhoudsbe- paling gaat het vaak om de vraag of de opgave van een aannemer van de te verrekenen hoeveelheid grond, opgebracht dan wel af gegraven, correct is. Afspraken omtrent de kwantiteit betreffen de begrenzing van het te meten gebied, het aantal profielen en de lengte ervan. Bij hoog- tekaarten gaat het om het aantal hoogtepunten dat per hectare moet worden opgenomen; dit aspect hangt nauw samen met de nauwkeurigheid waarmee het op te nemen terrein door de hoogte- kaart moet worden benaderd. Bij situatiemetingen is ook een kwantiteitsaspect welke terreindetails wel of niet moeten worden opgenomen. Aan de hand van deze gegevens zorgt de rayonleider voor een pro jectopzet en een kostenraming. Hij maakt daarbij gebruik van de nacalculatie van eerdere soortgelijke projecten. Een terreinbezoek is in de regel noodzakelijk om te beoordelen of er kostenverlagen de dan wel -verhogende factoren aanwezig zijn, zoals de toegan kelijkheid van het terrein, de begroeiing en de hoogteverschillen. Ook inventariseert en beoordeelt hij de beschikbare gegevens, zo als peilmerken, RD-punten, kringnetpunten, eerdere metingen en reeds aanwezig kaartmateriaal. De rayonleider bespreekt de kostenraming met de projectleider, waarna de raming deel gaat uitmaken van de projectbegroting op grond waarvan aan de klant een offerte wordt uitgebracht. Zodra de opdracht wordt verleend, is het vrijwel altijd het land meetkundige werk het deel dat het eerst en meestal op korte ter mijn moet worden uitgevoerd, omdat dat immers de basis moet leveren voor het ontwerp. Dat betekent in de praktijk, dat een pro ject niet in een maandendurende planning kan worden opgeno men, maar dat er zo snel mogelijk aan moet worden begonnen. De capaciteit van de afdeling Landmeetkunde is zodanig, dat aan deze vraag tegemoet kan worden gekomen. Over het algemeen beschikken we voor dit werk dan ook niet over een grote werk- voorraad; we zijn al blij als we voor dit deel van ons werkpakket een maand vooruit kunnen kijken. Tevens vereist dit werk een flexibele inzet van personeel en instrumentarium. Het in te zetten personeel moet daarom zo all-round mogelijk zijn en de buiten dienstmedewerkers moeten bereid zijn om zo nodig ook op een flinke afstand van hun woonplaats hun werk te doen. We probe ren de reistijd zoveel mogelijk te beperken. 12 Voor de kwaliteitsbewaking legt de rayonleider de afspraken met de projectleider neer in een opname-, een reken- en een teken instructie. De ploegchef buiten, en de chefs van de reken- en tekenkamer, zijn ervoor verantwoordelijk dat het werk overeen komstig deze instructies wordt uitgevoerd. Indien onvolkomen heden in het werk worden geconstateerd, bijvoorbeeld te grote sluitfouten in waterpassing of grondslagberekening, dan wel tegenspraken of missers in de detailmeting, vallen zij terug op de rayonleider. Deze is verantwoordelijk voor het eindprodukt. Ten behoeve van de kostentoerekening wordt door iedere mede werker een weekrapport ingevuld, waarop hij of zij vermeldt hoe veel tijd aan welk project is besteed. Deze weekrapporten worden ingevoerd in een computersysteem, dat per project een overzicht vervaardigt van de tijd die eraan is besteed. Dit overzicht biedt de rayonleider de mogelijkheid een eventuele overschrijding van zijn raming te constateren en, zo mogelijk, de werkzaamheden bij te sturen. De overzichten worden ook gebruikt voor de nacalculatie. Vervolgens zal nu nader worden ingegaan op enkele projecten. Bij landinrichtingsprojecten kan één van de doelstellingen zijn de verbetering van de agrarische infrastructuur. Enkele aspecten van deze infrastructuur zijn de grootte en de bereikbaarheid van de kavels en de waterbeheersing in het gebied. Voor het ontwerp van een waterbeheersingsplan is naast een in ventarisatie van de bestaande waterlopen en kunstwerken een goed inzicht noodzakelijk in de hoogteligging van het gebied. Daar voor wordt een hoogtelijnenkaart vervaardigd met als regel een hoogtelijneninterval van 25 cm. Voorafgaand aan de hoogtemeting vinden een controle en een ver dichting van het bestaande peilmerkennet plaats. Daarbij wordt samengewerkt met de afdeling NAP van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat. Aan de hand van de bij deze Dienst aan wezige gegevens worden de peilmerken in het gebied beoordeeld op hun stabiliteit, en wordt nagegaan van welke peilmerken recent een nieuwe hoogte is bepaald en met welke betrouwbaarheid. In het recent gemeten project Haren bleek bij het overleg met de Meetkundige Dienst in het gebied een traject van de NAM-water- passing te liggen: in aanvulling daarop plande de Meetkundige Dienst in het gebied een aantal nieuwe trajecten (fig. 1). Dit net is door ons aangevuld met een aantal trajecten tertiaire water passing voor peilmerkverdichting en controle van de bestaande peilmerken. Daarbij is ernaar gestreefd zoveel mogelijk kringen te vormen, ten einde de metingen op hun kwaliteit te kunnen be- PEILMERK VERDICHT ING HAREN BESTAANDE PEILMERKEN PEILMERKEN OPGENOMEN IN NAM WATERPASSING O NIEUW GEPLAATSTE PEILMERKEN NAM WATERPASSING (SECUNOAIRI SECUNDAIRE WATERPASSING MEETK. DIENST RIJKSWATERSTAAT TERTIAIRE WATERPASSING GRONTMIJ Fig. 7. Waterpasnet landinrichtingsproject Haren. Bij de uitvoering van een tertiaire waterpassing wordt een variantie aangehouden van 4 mm2 per km enkele waterpassing (standaard afwijking o 2/V.km mm). Dit resulteert in een tolerantie van v 6|/Lkm mm op het verschil tussen heen- en terugwaterpassing per sectie en een tolerantie op de sluitfout van een kring van s 3j/Lkm mm. Onze ervaring is, dat deze nauwkeurigheid kan worden bereikt met een goed gecontroleerd waterpasinstrument van het type Zeiss Ni2, zonder optische micrometer, en goede waterpasbaken met centimeterverdeling. Daarbij moeten dan wel de normale regels worden gehanteerd om de invloeden van ontregeling van het in strument, nulpuntsfout van de baken, aardkromming en refractie te elimineren. NGT GEODESIA 88 oordelen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 14