n°n 3 DfX 0 AVÈ a Q 507 i) 291 BAANHOEKWEG 502 Fig. 4. Het hoofdwaterpasnet Merwedepolder. afwijking van oh 1 mm. Daarbij is ervan uitgegaan, dat de me tingen worden uitgevoerd met een waterpasinstrument met een optische micrometer waarmee op een goede baak, met centime- terverdeling, halve millimeters worden afgelezen. In de gebouwen zijn met behulp van een schiethamer in totaal ongeveer 280 boutjes aangebracht (fig. 5). In ieder gebouw van enige omvang zijn minimaal drie boutjes aangebracht om scheef verzakken te kunnen constateren. Van deze boutjes is, met het zelfde instrumentarium als is gebruikt voor de doorgaande water- Fig. 5. Enkele huizenblokken met de plaats van de boutjes. passing, de hoogte bepaald, ervan uitgaande dat op die manier de gevraagde nauwkeurigheid zou worden bereikt. De verschillen tus sen twee metingen in de voorschouw, waarbij nog geen werk zaamheden waren uitgevoerd, bevestigden dat de hoogte van de boutjes is bepaald met een standaardafwijking van oh 1,3 mm. Inmiddels zijn twee metingen verricht tijdens de uitvoering. Daarbij is in tien gevallen de signaalwaarde bereikt of overschreden. Voor het merendeel betrof dit schuren die bij de werkzaamheden met opzet waren verplaatst. In geen enkel geval zijn de werkzaam heden aangepast. In de ontwerp- en uitvoeringsfase van een project wordt de land meetkundige afdeling regelmatig met de vraag geconfronteerd hoeveel grond kan worden afgegraven of opgebracht. Een veel voorkomende vraag is om de inhoud van een gronddepot te bepa len. De achtergrond van deze vraag is dan vaak een verschil van mening tussen aannemer en opdrachtgever over de te verrekenen hoeveelheid grond. De landmeetkundige wordt dan gezien als degene die het Salomonsoordeel moet vellen. Ook bij de winning van delfstoffen, zoals zand, grind en klei, wordt gevraagd de hoeveelheid te bepalen die gewonnen is; het gaat er dan om de inhoud van het verschil te bepalen tussen de huidige en een voorgaande situatie. Als landmeetkundigen hebben we dan verschillende methoden op de plank om zoiets aan te pakken [2]: Ruitennetmethode. Over het terrein wordt een ruitennet ge legd, waarvan de hoekpunten door vlaktewaterpassing in hoogte worden bepaald. De inhoud wordt berekend door per ruit de gemiddelde hoogte te vermenigvuldigen met de diepte van afgraving of ophoging. Deze methode past goed bij vlak terrein met een regelmatige vorm. Profielenmethode. Deze methode is goed toe te passen bij lange objecten. Over het object worden dwarsprofielen ge meten op de plaatsen waar het profiel verandert. In ieder pro fiel wordt de oppervlakte bepaald tussen de oude en de nieu we situatie. Door de gemiddelde oppervlakte van twee profie len te vermenigvuldigen met de afstand ertussen, wordt de in houd tussen de profielen berekend. Ook bij onregelmatige vormen worden profielen (als ze langer wor den ook wel raaien genoemd) toegepast (fig. 6). De berekening van de inhoud van de overhoeken A en B en het onregelmatig gevormde gedeelte C tussen de profielen 4 en 5 levert daarbij problemen op. In zo'n geval kunnen beter de hoogte lijnen dan wel de dieptelijnen worden getekend, en de inhoud worden berekend uit het gemiddelde van de oppervlakte van twee hoogtelijnen maal het hoogteverschil tussen de hoogtelijnen (fig. 7). De moderne techniek geeft ons in een digitaal terreinmodel (DTM) veel betere mogelijkheden voor de inhoudsbepaling van onregel matige vormen. Ir. C. W. Nelis [3] en ing. R. F. Veenendaal [4] spraken op ons vorige congres over de toepassing daarvan bij de Meetkundige Dienst. Met name is daarbij het DTM besproken, dat gebaseerd is op driehoeken (fig. 8). In dit driehoeksmodel worden inhouden berekend uit de prisma's waarvan de hoogtepunten het bovenvlak vormen. Bij onze afdeling is deze methode al enkele jaren, zij het op een wat minder geavanceerde manier, in gebruik. Op een gemeten hoogtekaart worden tussen de gemeten hoogtepunten de driehoe ken getekend, die vervolgens worden gedigitaliseerd onder toe voeging van de hoogte; de bij de digitizer behorende computer be rekent de inhoud per driehoek (prisma) en totaliseert de inhoud. Sinds het begin van 1987 hebben wij de beschikking over een op driehoeken gebaseerd DTM-pakket in het Eclipse-systeem. Dit systeem bestaat uit een programmapakket, dat op een IBM-PC-AT met de nodige randapparatuur draait en wordt gebruikt voor het verwerken van tachymetrische opnamen en het digitaliseren van kaarten. Door middel van een Tektronix 4107 grafisch kleuren- beeldscherm zijn in het systeem interactief grafische mogelijk heden gerealiseerd, waarmee opgebouwde bestanden worden ge visualiseerd en gemuteerd. Fig. 7. Onregelmatige vorm vastgelegd met Fig. 8. Onregelmatige vorm vastgelegd met hoogtelijnen. driehoeken /prisma's). NGT GEODESIA 88 Fig. 6. Onregelmatige vorm vastgelegd met profielen. 14

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 16