I Eén van de factoren is de gevoeligheid van de compensators voor allerlei invloêden. Met name hieraan wil ik thans enige aandacht schenken. Zowel uit de literatuur als uit eigen ervaring bij de Meetkundige Dienst blijkt, dat de gevoeligheid van compensators voor magne tisme, temperatuur en schokken nog steeds zorgen baart. Magnetisme De magnetische gevoeligheid van compensatorinstrumenten is ontdekt in Duitsland. Tijdens metingen van bepaalde trajecten in de periode 1968 - 1974 constateerde men systematische ver schillen tussen meetresultaten verkregen met niveau-instrumenten en compensatorinstrumenten. Hermetingen met de Wild N3 (een primair niveau-instrument) bevestigden het vermoeden, dat de oorzaak lag bij de compensatorinstrumenten. Toen de verschillen bovendien afhankelijk bleken van het azimut, werd een relatie vermoed met het aardmagnetische veld. Simula- tieproeven waarbij compensatorinstrumenten in een homogeen magnetisch veld werden geplaatst, bevestigden de juistheid van dit vermoeden. In het begin van de tachtiger jaren werden systematische fouten gemeld tot =1,5 mm/km. Thans lezen we over verbeteringen tot ongeveer =0,02 mm/km door andere materiaalkeuze en/of kooi constructies rond de compensator ter afscherming van het aard magnetische veld. Bij een aantal fabrikanten lijken deze problemen te zijn opgelost. Bij de inzet van compensatorinstrumenten dient men ook verdacht te zijn op lokale magnetische velden veroorzaakt door gelijk- en/of wisselstroom, zoals bijvoorbeeld bij boven- en ondergrondse lei dingen. 4.4 4.0 3.6 3.2 E 2.8 O in 2.4 2 0 E 1.6 1.2 0.8 04 0 10 20 30 40 50 minuten 60 70 80 90 Fig. 2. Voorbeeld van vizierlijnvariaties gevonden bij een tempera- tuurstest 145° C naar 20° C) van een compensatorinstrument. Temperatuur Zowel uit de internationale literatuur als uit eigen waarnemingen blijkt, dat waterpasinstrumenten in meer of mindere mate gevoelig zijn voor temperatuur. In fig. 2 is het resultaat te zien van één van de temperatuursproeven, uitgevoerd door de Meetkundige Dienst. De curve toont de vizierlijnafwijking, uitgezet tegen de tijd, van een instrument dat is opgewarmd tot 45° C en vervolgens op na tuurlijke wijze is afgekoeld naar een kamertemperatuur van 20° C. Het is opvallend hoe lang temperatuurinvloeden merkbaar zijn. Zelfs na 80 minuten is de situatie niet stabiel. In deze curve zien we vizierlijnveranderingen van 0,05 mm tot 0,10 mm per minuut. De invloed van een langzaam van richting veranderende vizierlijn is, bij uit het midden waterpassen, vergelijkbaar met een langzaam stijgend instrument (in de curve de eerste 15 minuten) of lang zaam zakkend instrument (in de curve van minuut 15 tot ongeveer minuut 85). Zoals bekend, doen zakkende instrumenten de kans op een positief teken van de sectie- en trajectsluitterm toenemen. Schudden Voor velen zal het vermoedelijk onbekend zijn, dat door het schud den van het instrument tijdens het transport van opstelpunt naar opstelpunt vizierlijnsprongen en drift kunnen ontstaan. Bij het ene instrument is dit veel, bij het andere weinig. De curve in fig. 3 is het resultaat van een simulatieproef van een willekeurig instru ment uitgevoerd door de Meetkundige Dienst. De verticale as geeft de vizierlijnafwijking weer in mm/50 m en de horizontale as de tijd. Elke hele minuut is het instrument enige ke- 1.6 E 1.2 O in 0.8 E 0.4 E 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 minuten Fig. 3. Voorbeeld van vizierlijnsprongen en drift gevonden bij een schudtest van een compensatorinstrument. ren flink geschud. Direct voor en na het schudden is de vizierlijn afwijking gemeten. In de curve geven de verticale lijnen de vizier lijnsprongen weer en de schuine lijnen de drift. Wanneer deze drift na vele vizierlijnsprongen dezelfde richting opgaat, is er sprake van systematiek. Als goed vanuit het midden wordt gewaterpast, hebben vizier lijnsprongen geen invloed op het resultaat van doorgaande water passingen, vooropgesteld dat tussen het aflezen van de achter- en voorbaak niets gebeurt. Het passeren van bijvoorbeeld een zware vrachtwagen kan al funest zijn, doordat zware grondtrillingen die zich voortplanten naar statief en instrument, ongemerkt een vizier- lijnsprong kunnen doen ontstaan. Aan de richting van de drift in deze curve (er zijn andere curves met andere richtingen) zien we, dat per slag de eerste aflezing een grotere positieve fout heeft dan de tweede aflezing. Dit uitgewerkt in een theoretisch getallenvoorbeeld van een secundaire water passing: Getallenvoorbeeld (simulatie) van de invloed van drift voor. achter, baak baak achter. voor baak baa k heengang teruggang Gemeten hoogteverschil (m) van 0,0002) - (1,5000 0,0001) 0,1001 Gemeten hoogteverschil (m) van 0,0002) - (1,6500 0,0001) - 0,9999 Resumtie: A naar B: (1,6000 0,1000 0,0001 B naar A: (1,5500 - 0,1000 0,0001 punt- num- mer A B hoogte verschil heen gang (h) (m) 0,1001 hoogte verschil terug gang (t) (m) - 0,9999 gemiddeld hoogte verschil (h-t) 2 (m) 0,1000 sluitterm v h t (mm) 0,2 de drift in het gemiddelde hoogteverschil is geëlimineerd (onder aanname dat de drift in de heengang even groot is als in de teruggang, hetgeen in de praktijk onwaarschijnlijk is); de drift bij dit instrument de kans op een positief teken van de sectie- en trajectsluitterm doet toenemen. De drift kan zo groot zijn, dat sectie- en trajectsluittermen niet of moeizaam binnen de toleranties te krijgen zijn. Het is dan de druppel die de emmer doet overlopen. Een instrument dat een karakteristiek bezit overeenkomstig de getoonde curve, geeft zeer waarschijnlijk problemen. Per slag of per twee slagen doet een wisselende afleesvolgorde de sluitterm inderdaad verkleinen; eigenlijk is men dan met een primaire waterpassing bezig en dat is iets wat we om bedrijfseconomische redenen niet willen. De oplossing moet instrumenteel zijn. Deze fouten zijn uiteraard niet van belang voor metingen zoals lengte- en dwarsprofielen, maar wel voor zettingsmetingen zoals bij de Oosterscheldewerken en de Willemsspoortunnel. Heel recent zijn dit soort problemen opgetreden in het gasveld Gro ningen. Het zal duidelijk zijn dat, naast onder andere service, voor noemde aspecten moeten meewegen bij de instrumentkeuze. 24 NGT GEODESIA 88

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 26