verslagen 6. Het waterschap Westerkwartier gevestigd te Zuidhorn. 7. Het waterschap Hunsingo gevestigd te Onderdendam. 8. Het dijkwaterschap De Ommelanderzeedijk gevestigd te On derdendam. 9. Het waterschap Eemszijlvest gevestigd te Siddeburen. De kosten bedragen 3,8 miljoen gulden. Het samenwerkingscon tract betekent ook de start van de digitale kaartvervaardiging voor het grondgebied van Groningen. NVG BIJEENKOMST: DE TOEKOMST VAN DE NEDERLANDSE GEODEET Op 15 mei 1987 hield de Nederlandse Vereniging voor Geodesie (NVG) haar jaarvergadering in Leiden. Naast het huishoudelijke ge deelte (onder andere de bestuurswiseling; zie NGT Geodesia van september 1987, p. 344) en het sociale gedeelte (als afsluiting op de Keukenhof) stond op het programma een studiebijeenkomst over het onderwerp „De toekomst van de Nederlandse geodeet". Ofschoon het dus al enige tijd geleden is, dat deze studiebijeen komst plaatsvond, is het onderwerp toch zodanig interessant, dat alsnog enige aandacht gerechtvaardigd is. In de nota die het NVG bestuur ter gedachtenbepaling vooraf aan de leden had toegezonden, wordt de volgende schets van de pro blematiek gegeven. Er wordt geconstateerd, dat steeds meer functies die vroeger typisch „des geodeten" waren, nu worden vervuld door personen van buiten de landmeetkundige discipline. Overigens zonder dat dit met cijfers kan worden gestaafd, bestaat de indruk dat vooral de managementfuncties moeilijk door geode ten vervulbaar zijn. (N.B. zie ook de interviews met de heren Velle- ma, Geudeke en Remijnse in NGT Geodesia van maart, april en mei 1986). Aan de andere kant blijkt uit een overzicht van de werkkring van de in 1980 - 1985 afgestudeerde geodeten, dat zij een breed scala aan functies bekleden; met name de hoge score van de software huizen als werkgever valt daarbij op. De vraag rijst dan of deze laatsten specifiek geodeten zoeken, of dat een ieder met een exac te opleiding op niveau er terecht kan. Onvermijdelijk leiden kanttekeningen bij de werkkring van de geo deet tot vragen over de opleiding voor geodetisch ingenieur. De nota stelt, dat reeds vaak is gediscussieerd over vragen als: „Wat is geodesie?" en „Wat is de doelstelling van de opleiding?". Het maken van keuzes hieromtrent dreigt nu echter de geodeet uit handen te worden genomen door Minister Deetman, die uit doel matigheidsoverwegingen studierichtingen van minder dan 250 studenten als zelfstandige eenheid wil laten verdwijnen. Als laatste wordt in de nota de rol van de NVG zelf aan de orde gesteld. Momenteel zijn de NVG en de Delftse opleiding nauw aan elkaar verbonden door de (overigens soepel gehanteerde) eis, dat je als lid geodetisch ingenieur moet zijn of daarvoor studerende. Op welk vakgebied je werkzaam bent, speelt verder geen rol. Het bestuur roept daarmee de vraag op of de NVG zich nu, afgezien van de jaarvergadering die voor een breed publiek aantrekkelijk moet zijn, moet richten op het (mede) organiseren van studiebij eenkomsten voor selecte groepen leden, waarbij samenwerking met belendende verenigingen die vooral een bepaalde sector van het geodetische werkterrein bestrijken, zoveel mogelijk wordt be vorderd. Het NVG bestuur had vier NVG-ers uit verschillende werkterreinen uitgenodigd middels een korte voordracht hun licht te laten schij nen over bovenstaande problematiek. In volgorde van spreken waren dit: ir. J. Dubbeld, werkzaam bij het grondbedrijf van de ge meente Tilburg, ir. W. N. Ferwerda, werkzaam in de „natte" land- meterij bij Intersite Surveys, prof. dr. ir. R. Rummel, hoogleraar fysische geodesie aan de TU Delft en ir. J. K. B. Sonnenberg van de hoofddirectie van het Kadaster. De heer Dubbeld gaf zijn visie vanuit de taak van de geodeet bij een gemeente, waar drie activiteiten mogelijk zijn: het grondbe drijf, de landmeetkundige dienst en de vastgoed voorziening. Hij stelde, dat voor zijn eigen soort werk het de geodeet vooral ont breekt aan kennis over de onroerend-goedmarkt, het grondprijsbe- leid, de vastgoedinformatie als geheel en inzicht in het „manage ment" wat hierbij nodig is, dus meer bedrijfs- en bestuurskundige zaken. Ten aanzien van het aandeel van de fysisch-mathematische geodesie in de opleiding wilde hij geen duidelijke uitspraak doen, maar vond het beter het aan anderen over te laten te zeggen of dit uit de opleiding kon. „Waarom kunnen de wis- en natuurkundigen binnen korte tijd wel op geodetisch terrein werkzaam zijn in de offshore, terwijl de geo deet andersom niet zo'n stap buiten z'n vakgebied kan maken?", zo vroeg de heer Ferwerda zich aan het begin van zijn voordracht af. Volgens hem lag het aan het feit dat de typisch geodetische elementen als kaartprojecties, geodetische berekeningen, gravime- trie en getijden zwak in de opleiding zitten, terwijl voor de offshore essentiële zaken als elektronica en golfvoortplanting vrijwel geheel onbelicht blijven. Het stond daarom voor hem vast, dat de oplei ding hoe leuk ook niet bij de praktijk aansluit en dat daarom de natuurkundigen het geodetische offshore werk op de langere termijn van de geodeet zullen overnemen. Om dat te voorkomen, zou een splitsing van de opleiding nodig zijn, waarbij de technische geodesie bij een Faculteit voor Wis- en Natuurkunde moet worden ondergebracht, en het landmeet/administratieve gedeelte even tueel weer terug kon naar Wageningen. Professor Rummel wilde de zaak positief benaderen. Als Duitser kon hij onbevooroordeeld stellen, dat de Delftse opleiding in het verleden en ook nu goed staat aangeschreven in het buitenland. Bovendien constateerde hij, dat vrijwel alle afstudeerders werk vinden. Aan het feit dat veel topfuncties aan de neus van geode ten voorbijgaan, tilde hij niet zo zwaar. Een eventuele fout in de opleiding is dan al vijftien jaar geleden gemaakt en bij het bedrijfs leven bekleden juist zeer veel HTS-ers dat soort functies. De pri maire taak van de Faculteit is het opleiden van onderzoekers; bo vendien ligt het beroepsveld toch vaak niet in het verlengde van de afstudeerrichting. Daarom is een fundamentalisering van de opleiding nodig, waarbij niet een serie „vakjes" wordt geleerd, maar een denktrant. Men moet een (meet)proces in een model kunnen vertalen, dit kunnen in- en uitschakelen en toetsen. In de latere werkkring kan deze gedachtengang dan worden toegepast op meer maatschappelijke en sociale processen, waarbij het pro bleem zich voordoet, dat de modellen daar nog op geen 10% nauwkeurig bekend zijn. Ten aanzien van de gevraagde managementkwaliteiten stelde Rummel, dat dit toch niet via colleges te leren is; als ingenieur, als persoonlijkheid, heb je al iets van de gevraagde vaardigheden en de rest moet je in de praktijk trainen. Hierbij maakte hij de over heidsdiensten en het bedrijfsleven het verwijt, dat zij steeds min der bereid zijn te investeren in geodeten: zeer snel wordt veel pro- duktie verwacht en er wordt niet of nauwelijks de ruimte gegeven voor aanvullende cursussen en al helemaal durft men niet een veelbelovende jonge geodeet het vertrouwen van een topfunctie te geven. Ook de heer Sonnenberg zag de toekomst positief, zij het wat zor gelijk, tegemoet. Ten aanzien van het thema „management" vroeg hij zich wel af, of een puur wetenschappelijke opleiding niet de verkeerde types studenten werft, alhoewel de cultuur van de werkomgeving naast de persoonlijke aanleg de beslissende factor voor managementvaardigheid vormt. In zijn tijd bracht met name prof. Baarda elementen van het bovenstaande in de oplei ding, met begrippen als kostenbewustzijn en maatschappelijke relevantie. Verder brak hij een lans voor het behouden van de geodesiestudie over de volle breedte van het vakgebied; als voorbeeld mocht het Kadaster gelden, waar geodeten van elke snit (van fysisch- mathematisch bij de RD tot juridisch bij JZV) een plek vinden. Hij verklapte daarbij ook, dat het Kadaster de laatste tijd erin is geslaagd een aanzienlijke groep zeer bruikbare jonge geodeten aan te trekken. Bovendien memoreerde hij, dat juist de Commissie Beek (zie NGT Geodesia 1987, p. 285) een zeer lovend rapport over de Faculteit had uitgebracht. De rol van de NVG tenslotte, vond hij op dit moment te beperkt; nationaal zou een afstemming met verenigingen, als die voor Agra risch Recht en Cultuurtechniek, gewenst zijn, terwijl het internatio naal zeer te betreuren is, dat de NVG de komende acht jaar feitelijk gesproken niemand op vooraanstaande posities binnen de FIG heeft. In de door de toen aanstaande NVG voorzitter P. van der Molen geleide korte discussie ging men met name in op de drie reeds eer der genoemde kernthema's: 1Geodeet en management. 2. Geodesie-opleiding aan de TU. 3. Taak van de NVG. Zonder op de individuele bijdragen aan de discussie in te gaan, kan de teneur waarschijnlijk wel worden samengevat met de zinsnede, dat het type van de geodeet een detaillist is en daarom in het algemeen geen manager. J. Alberda bleek overigens, gezien de reacties vanuit de zaal, de meest treffende typering van de noden van een manager te geven, met een citaat van een spreker op een FIG bijeenkomst, dat hij vijf jaar na z'n afstuderen gewenst had meer techniek te hebben gehad, na tien jaar meer economie en na 32 NGT GEODESIA 88

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 34