scripties De meetresultaten zijn: 1e meting linksom bij t 14° C: 398,148 m': 2e meting rechtsom bij t 16° C: 398,134 m'. Gevraagd: Bepaal de gecorrigeerde lengte van de atletiekbaan ten behoeve van het proces-verbaal van lengtemeting. 4. In een open terrein moet het punt P zo goed moge- Os1 lijk in coördinaten worden bepaald. s q In het punt P zijn drie to renspitsen S1, S2 en S3 zichtbaar. Volgens de kaart blijkt P met de drie aangegeven punten S on geveer op een cirkel te O liggen. p Welke richtingsmetingen verricht u om het punt P O te bepalen? (Lengteme- s3 ting is niet mogelijk.) 5. Bereken de omval van een gebouw van 10 m' hoogte, indien dit gebouw staat afgebeeld op een vergrote luchtfoto 1 1000 op 40 cm uit het centrum van de foto, voor de volgende ge vallen: fotoschaal 1 4 000 en f 15 cm'; fotoschaal 1 5 000 en f 21 cm'; fotoschaal 1 6 000 en f 30 cm'. 6. Van een fotovlucht zijn de volgende gegevens bekend: de fotoschaal is 1 4 000; het fotoformaat is 23 x 23 cm; de langsoverlap is 60%; de vliegsnelheid is 300 km per uur. Gevraagd: a. Bereken de opnamebasis afstand tussen twee opna men). b. Bereken het tijdsinterval tussen twee opnamen. De afstudeerscripties van de TU Delft, Faculteit der Geodesie, zijn te leen bij de bibliothecaresse, mw. A. v.d. Hoeven, Thijsse- weg 11, 2629 JA Delft. Telefoon 015-78 25 60. TU DELFT F. Detmar BLOKVEREFFENING IN DE FOTOGRAMMETRIE: METHODEN, PROGRAMMATUUR EN TOEPASSINGEN In het kader van dit onderzoek zijn verschillende blokvereffenings- programma's met elkaar vergeleken; daarnaast is gekeken naar de toepassingsmogelijkheden van niet-fotogrammetrische gegevens in de fotogrammetrie. Na een algemene bespreking van aerotriangulatie en blokvereffe- ning wordt een tweetal methoden nader in het onderzoek betrok ken, namelijk de onafhankelijke modellenmethode en de stralen bundelmethode. Ingegaan wordt op de achtergronden van het ver effenen en de toetsingstheorie. Naast foutenopsporing met behulp van data-snooping wordt ook ingegaan op robuuste schatters voor foutenopsporing. De stralenbundelmethode blijkt wat betreft precisie beter te zijn, maar qua betrouwbaarheid bestaat weinig verschil tussen de methoden. De niet-fotogrammetrische gegevens hebben betrekking op het Global Positioning System en hulpinstrumenten als de horizon camera, de statoscoop en de Airborne Profile Recorder. Hulp instrumenten blijken alleen geschikt te zijn voor kleinschalige toe passingen. De bepaling van paspuntcoördinaten in het terrein met GPS blijkt nu reeds voordelen te bieden boven het gebruik van kringnetten. Het bepalen van de coördinaten van het projectiecentrum van de camera bij de opname met GPS is in het huidige stadium van de ontwikkeling alleen nog maar te gebruiken voor kleinschalige toe passingen. E. J. van der Ent DIGITAL MONOPLOTTING Digital monoplotting is een systeem voor het bijhouden van digi tale bestanden met behulp van enkele luchtfoto's. Ten behoeve NGT GEODESIA 88 van de Topografische Dienst Nederland te Emmen is programma tuur ontwikkeld, welke de basis vormt voor een dergelijk systeem. Het te muteren bestand betreft hier in principe een Digitaal Terrein Model (DTM). Het is de bedoeling, dat de mutaties te zijner tijd grafisch interactief kunnen worden aangebracht door direct vanaf niet-ontschrankte luchtfoto's te digitaliseren op een Grafisch Inter actief Systeem (GIS). Hiervoor is het nodig het te muteren ge deelte van het DTM te transformeren naar de luchtfoto. De bestandsinhoud kan dan grafisch worden gerepresenteerd op de beeldschermen van het GIS en worden vergeleken met de foto. Nadat alle gewenste mutaties zijn aangebracht, wordt het be standsgedeelte weer teruggetransformeerd naar het terrein. Het ontwikkelde programma berekent op basis van de gedigitali seerde randmerken en paspunten de transformatieparameters van de centrale projectie tussen terrein en foto. Het resultaat van de hiervoor benodigde vereffening wordt getoetst met behulp van de B-methode. Het programma voert vervolgens de transformaties uit tussen ter rein en fotovergroting. De nauwkeurigheid (precisie en betrouw baarheid) van de nagetransformeerde punten wordt daarbij beoor deeld aan de hand van de variantiematrix en de grenswaarden van een achttal geschikt gekozen ,,testpunten". Voorwaarden om digital monoplotting te kunnen toepassen is, dat er een Digitaal Hoogtemodel (DHM) van het terrein beschikbaar is. In de scriptie wordt aangegeven hoe een dergelijk hoogtemodel kan worden geconstrueerd voor het Nederlands grondgebied. F. Kenselaar ON THE CONNECTION OF DIGITISED MAPS TO AN UNIFORM COORDINATE SYSTEM; A SPECIAL CASE OF THE GEODETIC CONNECTION PROBLEM Deze scriptie behandelt de transformatie van coördinaten, verkre gen door digitalisatie van kaartmateriaal, naar het RD-stelsel. De coördinaattransformatie is opgevat als een aansluitingsprobleem. Veel van de resultaten zijn dan ook meer algemeen geldig voor de aansluiting of vergelijking van twee vlakke puntenvelden, en ana loog aan de artikelenreeks in de uitgaven van mei t.m. december 1987 van dit tijdschrift over de „Delftse" methode van aan sluiting. Naast de gelijkvormigheidstransformatie wordt ook de affiene transformatie behandeld, waarbij scheefstand of schaalverschil van de assen kan worden gecorrigeerd. Door over te gaan op coör- dinaatverschillen kan een kleinste kwadratenvereffening worden berekend op een microcomputer. Het stochastische model van gedigitaliseerde kaartcoördinaten blijkt bijzonder lastig te bepalen, maar zal in de regel niet veel af wijken van een geschaalde eenheidsmatrix. Onder die laatste aan name kan de transformatie geheel analytisch worden opgelost. Ook voor de kwaliteitsbeschrijving kunnen dan analytische formu les worden uitgewerkt. Verschillende toetsen worden gegeven, onder andere voor de con trole op affiene vervorming. Tenslotte worden enige theoretische aspecten van de aansluiting besproken. W. H. Schorning-Poot ECONOMISCH ONDERZOEK MET BEHULP VAN ONROEREND- GOEDBELASTINGGEGEVENS In dit onderzoek is bekeken of het mogelijk is om de gegevens die verzameld en opgeslagen worden voor de heffing van onroerend- goedbelasting, te gebruiken voor lokaal ruimtelijk economisch onderzoek. Na aanvulling met gegevens over de werkgelegenheid (aantal vestigingen en aantal werkzame personen in verschillende bedrijfssectoren) bleek dit inderdaad mogelijk. Doordat het onderzoek in een proefgemeente heeft plaatsgevon den, kan ook worden gesteld dat een dergelijk lokaal ruimtelijk economisch onderzoek relevant is voor het beleid van de ge meente. Binnen het onderzoek is programmatuur ontwikkeld om de gege vens per object ten behoeve van de belastingheffing op een zoda nig aggregatieniveau te brengen, dat ze betekenis kregen voor het ruimtelijk economisch onderzoek. Bij de ontwikkeling van pro grammatuur is een zodanige opzet gekozen, dat ze binnen een willekeurige gemeente toepasbaar is. Dit onderzoek heeft niet alleen geresulteerd in een scriptie, maar tevens in een belangrijke bijdrage aan het ruimtelijk economisch onderzoek, dat door een groter team is uitgevoerd. Dit laatste heeft geresulteerd in een rapport aan de gemeente, met daarin kaarten, grafieken en tabellen. De belangrijke conclusies van dit afstudeeronderzoek laten zien, dat economisch onderzoek op basis van OGB-gegevens zeker mogelijk is. Dit stelt echter wel aanvullende eisen aan de verzame ling en registratie van gegevens. 79

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 27