instrumentele ontwikkelingen gekregen in de hogere geodesie. Naast de benaderingsmethoden wordt ook de strenge vereffening volgens de methode der kleinste kwadraten in beschouwing genomen. Het veelhoeksnet wordt nog besproken, terwijl de mogelijkheid van de toepassing van kringnetten geheel buiten beeld blijft. Bij de detailmeting worden de voerstraalmethode en de orthogona- le methode behandeld. Terecht wordt erop gewezen, dat de vrije opstelling breekt met het principe van het werken van het grote naar het kleine. Feitelijk is dat bij iedere aansluitingsmethode het geval. De aansluiting van lokale stelsels aan het hoofddriehoeksnet komt vervolgens aan de orde. Er worden twee beschouwingen weer gegeven, waarbij het primaire stelsel moet worden opgevat als statisch of als dynamisch. Bij dit laatste stelsel worden twee stel len coördinaten geaccepteerd, afhankelijk van de opvolgende me tingen. Vervolgens wordt de hoogtemeting besproken. In België wordt als referentiepunt aangenomen een bepaald merkteken in de Koninklij ke Sterrewacht met een hoogte van 100,174 m. De verschillende soorten hoogten, de orthometrische, de geopotentiële en de dyna mische, zijn helder beschreven. Veel aandacht wordt besteed aan de voorzorgen te nemen bij de horizontale waterpassing. Als spe ciale opmetingsmethoden worden genoemd de gemotoriseerde waterpassing en de geautomatiseerde waterpassing. De laatste is echter alleen als denkbeeld beschreven. De mogelijkheid van hoogtebepaling met behulp van satellieten blijft onbesproken. Zo als gebruikelijk wordt aandacht geschonken aan de trigonometri sche hoogtemeting, de barometrische hoogtemeting en de hy drostatische waterpassing. In een volgend hoofdstuk komen het kaartgebruik en de eisen voor de produktie ervan aan de orde. Behandeld worden de verschillen de toepassingsgebieden. Kadastrale grootschalige kaarten wor den, althans naar Belgische maatstaven, alleen bruikbaar geacht bij de voorstudies van wegenaanleg. De procedures worden aan gegeven, evenals de controle. Daarbij wordt voor het eerst gespro ken over onnauwkeurigheid, waarvoor in deel 2 een pleidooi wordt gehouden. De nadruk wordt gelegd op de relatieve onnauwkeurig heid. Bij het opstellen van perspectieftekeningen worden de moge lijkheden die de automatisering biedt, niet aangeduid. Dit geldt ook bij de behandeling van cirkelbogen en overgangsbogen. Met name de clothoide krijgt veel aandacht onder verwijzing naar het gebruik van tabellen. Mijns inziens was hier een voorbeeld van zo'n tabel op zijn plaats geweest. Bij de behandeling van ondergrondse topografiemetingen wordt de overdracht beschouwd van punten en richtingen van en naar diep ten. De metingen met behulp van een gyrotheodoliet worden hier behandeld. Het volgende hoofdstuk is gewijd aan bijzondere topografische problemen. Daaronder worden verstaan de problemen die samen hangen met de inpassing van een partieel puntenveld, met coördi natentransformatie en vereffening. Aangevangen wordt met een zuiver theoretische behandeling van de aansluiting via rechtstreek se transformatie met behulp van complexe getallen. Toegevoegd is een voorbeeld van zo'n toepassing in België. Elegant wordt overgegaan naar de gelijkvormigheidstransformatie door alleen de lineaire termen van de eerdere ontwikkeling te beschouwen. De affiene transformatie wordt slechts zeer summier behandeld. De toepassing heeft alleen zin bij weinig nauwkeurige netten. Onder verwijzing naar het NGT no. 10 van 1975 aangaande het artikel van Buiten over „Inpassen door vereffening", wordt deze metho de aangegeven. Benadrukt wordt, dat daarvoor de gewichtcoëffi ciënten van alle punten van het in te passen veld bekend moeten zijn. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de anamorfose transformatie. Volgens Van Dale is dit een methode waarbij een vertekend beeld door middel van een spiegeling in een gebogen spiegel een juist beeld oplevert. De toepassingsmogelijkheden er van worden gezien bij recente lokale netten, waarvan de coördina ten met verschillende methoden zijn bepaald. Maar de methode is ook geldig voor een gedigitaliseerd oud plan op een niet-maatvaste drager getekend. De behandeling van de oppervlaktebepaling is traditioneel. Bij de planimeter treft men een niet al te fraaie afbeelding aan. Moderne elektronische planimeters worden niet behandeld. Toleranties wor den aangegeven zonder nader commentaar, volgens voorschriften die in België gelden. De grafisch-numerieke methode blijft on besproken. Het digitaliseren van plans en het automatisch tekenen komen summier aan de orde. De mogelijkheden van een topografi sche databank worden besproken. Vooral de betekenis voor poli tieke beslissingen wordt hoog aangeslagen. Jammer dat het hoog telijnenmodel op p. 314 vrijwel onleesbaar is afgedrukt. NGT GEODESIA 88 In het laatste hoofdstuk zijn een aantal bijzondere onderwerpen sa mengevat, die als niet-klassiek worden bestempeld, zoals radio plaatsbepaling, inertiële plaatsbepaling, plaatsbepaling met satel lieten en met behulp van fotogrammetrie. Bij radioplaatsbepaling worden de hyperbolische en radiale metho den behandeld. De nauwkeurigheid wordt niet aangegeven; alleen de circulaire methode wordt in dit opzicht als beter beschreven. Het hoofdstuk over de inertiële plaatsbepaling is helder en over zichtelijk geschreven. Het is zeer geschikt om de principes van de ze systemen te begrijpen. De benadering is echter nogal theore tisch voor een boek met de titel Praktische Geodesie. Het instru mentele aspect komt slechts beperkt aan de orde; de te bereiken nauwkeurigheid wordt niet beschreven. Ook de toepassingsmoge lijkheden blijven buiten beeld. Het hoofdstuk over de plaatsbepaling met behulp van satellieten is gebaseerd op de inhoud van een artikel van de hand van de au teur in NGT Geodesia, maart 1983, getiteld: „Ruimtegeodesie met behulp van het GPS-systeem". Daarmee is de tekst in deel 3b te vens gedateerd. Immers, thans wordt de eindfase van GPS mede door het ongeval met de Space Shuttle voorzien in 1991 2 en om vat het systeem waarschijnlijk 21 of 24 satellieten in plaats van 18. Na de opmerking dat het meten van faseverschijnselen in de toekomst waarschijnlijk de meest nauwkeurige zal zijn, wordt jam mer genoeg dit principe niet verder uitgewerkt. Bij de behandeling van de interferentiemethode is de opmerking dat de afstandmeting de beste oplossing biedt, niet meer juist: de fasemeting op de draaggolf wordt thans als de beste meetmethode beschouwd. Het hoofdstuk dat handelt over fotogrammetrie, moet helaas ook als een gedateerd stuk worden aangemerkt (1960-1970). Bij de beschrijving van het doel van de fotogrammetrie blijft de ont- schrankte luchtfoto buiten beschouwing hoewel daarop wel wordt gewezen aan het einde. Onvoldoende komt tot uiting, dat de kwa liteit van de luchtfotografie allesbepalend is en daarna een normaal produktieproces volgt, dat uiteraard wel de nodige voetangels en klemmen kent. De beschrijving van de eigenschappen van de cen trale projectie is nogal moeizaam. Het vraagstuk van de bepaling van de positie en oriëntatie van de camera door middel van een dubbele achterwaartse insnijding in de ruimte wordt niet nader verklaard. De mogelijke relatie met het GPS-systeem is niet ge legd. Bij de beschrijving van de metrische camera lijkt het erop als of die met een zoomlens is uitgerust; de hoofdafstand is slechts instelbaar voor een aantal vaste waarden. Dat korte belichtingstij den nodig zijn in verband met de vliegsnelheid, wordt niet aange duid. De glasplaat wordt zodanig beschreven, dat de indruk ont staat alsof deze methode bij luchtfotografie nog opgeld doet. Al zeker twintig jaar behoort deze toepassing tot het verleden. De be schreven behoefte aan nadir-punten in het terrein is achterhaald door verbeterde navigatiemogelijkheden. De schaal van de opna me wordt niet bepaald door de vlieghoogte en de hoofdafstand, maar door de gewenste precisie en de zichtbaarheid van de de tails. Dit laatste hoofdstuk vormt daarmee geen waardige afslui ting van een cursus Praktische Geodesie die verder op een hoog niveau staat. Bij een volgende druk zou mijns inziens dit hoofdstuk op een aantal punten moeten worden herschreven. Voor de medelezing van de bijzondere onderwerpen en de opmer kingen die daarbij zijn geplaatst, dank ik ir. J. van Buren (inertiële systemen), dr. ir. F. J. J. Brouwer (GPS-systemen) en ir. R. C. Ne leman (fotogrammetrie). De geïnteresseerden in de cursus Praktische Geodesie zullen met deze boekwerken veel te weten kunnen komen over de theoreti sche achtergronden en de toepassingen in de landmeetkunde. Ons vakgebied heeft zich in de laatste decennia sterk verbreed. Dat bracht een grote vraag mee naar landmeetkundigen op verschil lend niveau. Vrijwel alle niveaus kunnen iets van hun gading vin den in deze drie delen. ir. IV. Berends SNELLE A1 PENPLOTTER ARTISAN VAN CALCOMP Calcomp introduceert de nieuwste A1 penplotter die bij een hoge tekensnelheid een uitstekende tekenkwaliteit waarborgt. Deze Ar tisan (model 1023) is de opvolger van de Calcomp GT A1 plotter. De tekensnelheid bedraagt 762 mm per seconde op de x- en y-as, met een accelleratie van 2 g en een plotsnelheid van 1077 mm per seconde bij diagonalen (acc. 2,8 g). 177

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 29