heidemij
Honderd jaar Heidemij*)
SUMMARY
100 years Heidemij
Over the last hundred years, Heidemij has played an important part in the cultivation of the Netherlands.
The centenary is an occasion for a retrospect on 100 years of Heidemij, where its surveying activities
will be given special attention.
De Nederlandsche Heidemaatschappij
Drieënvijftig notabelen gaven honderd jaar geleden ge
hoor aan een oproep van de Geldersch-Overijsselsche
Landbouwmaatschappij. Op 5 januari 1888 richtten zij
in de Groote-Sociëteit in Arnhem de Nederlandsche
Heidemaatschappij op, een vereniging „ten algemee-
nen nutte".
Doel was in de eerste plaats de ontginning van woeste
zand- en veengronden, die toen éénvijfde deel (700 dui
zend hectare) van Nederland in beslag namen.
Verhoging van de produktiviteit van de grond werd
gezien als middel om de ontvolking van het platteland
tegen te gaan en de grote steden te ontlasten. Over wie
het werk moest doen, bestond geen twijfel: „Geen
arbeiders op het land, die in de steden gewonnen en ge
togen zijn, omdat hen de handen geheel verkeerd staan
en zij onmogelijk behoorlijk werk kunnen leveren, noch
op het land zullen wennen", aldus een verenigingslid.
Het initiatief sloeg aan. Eind 1888 telde de Heidemaat
schappij 85 begunstigers en 1383 leden, onder wie
Zijne Majesteit Koning Willem III.
„Reeds jaren tevoren, toen de groote trek van het plat
teland naar de steden aanving, en in Amsterdam, om
streeks 1885, de moeilijkheden begonnen met het op
treden van Domela Nieuwenhuis, was Zijne Majesteit
tot het oordeel gekomen, dat in ontginning van woeste-
gronden, het middel tegen die kwaal gezocht moest
worden, om den arbeider gelegenheid te geven in eigen
streek werk te vinden", vermeldt het gedenkboek dat
bij het 25-jarig bestaan van de Heidemaatschappij ver
scheen.
Het beschermheerschap van de vereniging, dat Willem
III vrijwel onmiddellijk ten deel viel, verhinderde de
leden niet scherp te protesteren tegen het plan om een
osseploeg aan te schaffen. „De ploeg dient onvoor
waardelijk afgekeurd te worden bij het ontginnings
werk, wijl daardoor het brood den armen arbeider ten
plattelande onthouden wordt". Het bestuur zette ech
ter door en kocht in 1892 de eerste zeven ossen (een
zesspan en een reserve!). Over het ploegen van één
hectare werd twee dagen gedaan en dat kostte veertig
gulden.
Aanvankelijk bleven de werkzaamheden achter bij de
groei van de vereniging. In 1895 waren er nog maar
zeven mensen in dienst: een directeur, een administra
teur en vijf bosbazen. Twee jaar later kregen de activi
teiten een geweldige impuls, toen het Ministerie van
Financiën de Heidemaatschappij aantrok als adviseur en
uitvoerder voor de kroondomeinen. Het werd het begin
van een innige en langdurige relatie tussen overheid en
particulier initiatief.
Door het Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis van de Erasmus
Universiteit Rotterdam is de historie van de Heidemij beschre
ven. Daaraan is dit artikel ontleend, onder verantwoordelijkheid
van Wim van Pijkeren, redacteur.
In 1913 toen de Heidemaatschappij „op de bult" in
Arnhem een nieuw kantoor betrok waren er 400
mensen in dienst. Hare werken (zijn) talloos als het
zand dat zij in kostelijk bouwland omzette", werd in
1928 geconstateerd op het wetenschappelijk congres
dat ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de ver
eniging werd gehouden.
Met veel gevoel voor lyriek schreef W. J. van Balen tien
jaar later in het jubileumboek „De gulden spade", dat
door toedoen van de Nederlandsche Heidemaatschappij
„zandverstuivingen tot lustoorden" waren geworden,
„de Peel als Nederland's Pampa" was ontstaan en
„frissche nieuwe dorpen" waren verrezen. „Ziedaar
wat er bij oordeelkundige ontginning bereikt kan wor
den: een voortreffelijke tarwe-oogst, daar waar kort ge
leden nog onbruikbare wildernis lag".
Dat daarvoor op het platteland enig wantrouwen moest
worden weggemasseerd, blijkt uit de volgende anekdo
te: „Een boertje liet zich toen met moeite bewegen om,
voor een rijksdaalder toe, zijn koe op het nieuwe wei
land te laten grazen, en gedurende dien zomer kwam hij
herhaaldelijk verspieden of het arme beest nog niet be
zweken was; het volgende jaar echter kwam hij zelf
vragen of hij er ditmaal twee koeien mocht laten wei
den, ja zelfs verklaarde hij zich bereid om daar een rijks
daalder per stuk voor bij te betalen".
Waardering voor de Heidemaatschappij was er ook van
overheidszijde. De Heidemaatschappij neemt „een
plaats in ons staatsbestel in, gelijk geen ander lichaam.
Agrarisch zwaait zij alom den scepter en commercieel
wordt zij beheerd gelijk de Nederlandsche Bank", aldus
Minister J. Kan (Binnenlandse Zaken en Landbouw) in
1928.
Grovedennemaatschappij
Kritiek was er echter ook, bijvoorbeeld op de vermeen
de eenzijdige bebossing. Schamper werd wel gespro
ken van de „Grovedennemaatschappij", zoals door
Staring (1913):
„De Nederlandsche Heidemaatschappij 'werkt zoo
duur', wordt somtijds geklaagd! Doch alle 'duur' is be
trekkelijk, en de doorslag moet geven, of er goed en
degelijk werk geleverd wordt". Drie jaar later moest er
een speciale commissie aan te pas komen om klachten
over concurrentievervalsing, winstbejag en gebrekkige
administratie te onderzoeken. Tenslotte noemde de
sociaal-democratische voorman Henri Polak de ont
ginning, ter verkrijging van meer werk- en woongele
genheid, een „lapmiddel".
Inmiddels was de Heidemaatschappij nauw betrokken
geraakt bij de werkverschaffing door de overheid in
crisistijd. In 1922 werd voor het laatst met de ossen
geploegd. Het grondwerk werd voortaan weer met de
schop uitgevoerd.
Het Twentekanaal, stadion De Goffert, kampen voor
werklozen, zwembaden en sportcomplexen, de Bos-
280
NGT GEODESIA 88