publikaties
ven aan diverse aspecten van vastgoedinformatie, met name ruim
telijke ordening en planologie, geldstromen binnen de overheid en
de rol van de vastgoedinformatie daarin, en de economische en
politieke betekenis van vastgoedinformatie. Ook zal worden stil
gestaan bij enkele aspecten van de informatica.
Inlichtingen bij de administratie van de Hogeschool Utrecht, Von
dellaan 2, 3521 GD Utrecht. Telefoon 030-890514.
PHBO-CURSUS LANDMEETKUNDIGE INFORMATIESYSTEMEN
Bij voldoende belangstelling zal in september a.s. een geheel nieu
we PHBO-cursus worden gestart aan de Hogeschool Utrecht, sec
tor Bouwnijverheid, Vondellaan 2 te Utrecht. RAET, het Kadaster
en de Hogeschool Utrecht hebben meegewerkt aan de opzet van
deze cursus.
De cursus zal bestaan uit een inleidend theoretisch gedeelte, dat
ongeveer zeven avonden omvat. Vervolgens zal in een workshop
van drie dagen praktijkkennis van het werken met digitale ge
gevens worden opgedaan. Daarna zullen aan de hand van een vijf
tal avondinleidingen verschillende deskundigen ingaan op de toe
passing van landmeetkundige informatiesystemen.
In de cursus zal aandacht worden geschonken aan het werken
met digitale topografische gegevens, computertoepassingen in de
kartografie, kartografische toepassing van vastgoedinformatie en
conversieproblemen. De workshop zal worden gegeven in kleine
groepen, opdat werkelijk sprake zal zijn van zelfwerkzaamheid.
Inlichtingen bij de administratie van voornoemde Hogeschool
Utrecht, Vondellaan 2, 3521 GD Utrecht. Telefoon 030-890514.
PHBO-CURSUS WAARNEMINGSREKENING DEEL I EN DEEL II
Bij voldoende belangstelling zal in september a.s. opnieuw worden
gestart met de cursus Waarnemingsrekening.
De bedoeling van de cursus is om de kennis van de cursist (weer)
te brengen op het peil van de thans afstuderende HBO-ingenieur.
De cursus is derhalve gericht op inmiddels wat langer afgestudeer
den en op cursisten van een gelijkwaardig niveau. De recente ont
wikkelingen in de waarnemingstrekening komen hierin ter sprake.
De cursus zal uit verschillende delen bestaan. Het eerste deel van
ongeveer vijftien avonden is gebaseerd op de uitgave .Waar
nemingsrekening deel 1" van ir. E. F. Meerdink. De cursusavon
den (in principe donderdagavond) worden gegeven in één der loka
len van de Hogeschool Utrecht, sector Bouwnijverheid, Vondel
laan 2.
In september a.s. zal bij voldoende belangstelling tegelijkertijd de
vervolgcursus starten, waarin o.a. aandacht wordt gegeven aan
de begrippen linearisering, standaardellipsen en grenswaarden.
Inlichtingen bij de administratie van voornoemde Hogeschool
Utrecht, Vondellaan 2, 3521 GD Utrecht. Telefoon 030-890514.
KABEL- EN LEIDINGGEGEVENS GELEID
Onder deze nogal bevoogdende titel heeft de RAVI in februari
1988 haar twaalfde rapport (advies) gepubliceerd. In het rapport
vermeldt de Raad, dat haar in de brief van 9 januari 1987 door de
Minister van VROM het volgende is gevraagd:
in kaart te brengen door wie op dit moment in Nederland infor
matie omtrent de ligging van leidingen wordt beheerd die toe
gankelijk is of op eenvoudige wijze toegankelijk gemaakt kan
worden voor belanghebbenden bij die informatie, alsmede wel
ke ontwikkelingen in dezen op korte termijn te verwachten zijn;
aan te geven waar volgens de Raad nog sprake is van tekort
komingen die niet door de te verwachten ontwikkelingen lijken
te zullen worden opgeheven;
indien de Raad tekortkomingen als hiervoor bedoeld signaleert,
aan te geven hoe de opheffing daarvan naar het oordeel van
de Raad kan worden bewerkstelligd zonder daarbij een beroep
op de wetgever te doen.
De RAVI heeft toen twee dingen gedaan: er werd een voorberei
dingscommissie ingesteld en aan het organisatie-adviesbureau
Van de Kerk en Van Venrooy werd een opdracht verstrekt. Deze
opdracht hield in het instellen van een onderzoek met als doel de
inventarisatie van knelpunten in de communicatie over leidingen.
Ter oriëntering geef ik enkele cijfers uit de rapportage van het
bureau:
in Nederland beheren ongeveer 1200 bedrijven zo'n 1,25 mil
joen kilometer leiding met een boekwaarde tussen 25 en 35
miljard gulden en een ruw geschatte vervangingswaarde
tussen 120 en 150 miljard gulden;
preventieve maatregelen (verzekering, onderhoud- toezicht -
controle en communicatie) kosten jaarlijks 150 miljoen gulden;
de jaarlijkse directe schade bij uitvoering van werken bedraagt
eveneens 150 miljoen gulden.
Op basis van het onderzoeksrapport komt de RAVI met een viertal
aanbevelingen.
De eerste betreft de inrichting van centra voor informatie over
kabels en leidingen naar het model van het oorspronkelijke KLIC in
Groningen.
De tweede aanbeveling gaat over de landelijke bedekking met
grootschalige topografische kaarten en het algemene gebruik er
van. Deze kaarten moeten eenduidig zijn gedefinieerd en digitaal
zijn opgebouwd. Verder moet sprake zijn van een goede actualiteit
en betrouwbaarheid door een regelmatige bijhouding. Ook de
prijsstelling moet landelijk duidelijk zijn. Een verdere verbetering
kan worden bereikt door de gebruikte symbolen en tekenwijzen op
de kaarten te standaardiseren.
In de derde plaats beveelt de RAVI aan in contracten het gebruik
van onder andere KLIC's en grootschalige kaarten te regelen. Dit
moet bij voorkeur gebeuren via gebruik van modelvoorwaarden.
De laatste aanbeveling gaat over het verder ontwikkelen en inzet
ten van detectie- en verwerkingsapparatuur. Als controlemiddel in
het veld kan dit soort apparatuur een rol spelen bij het voorkomen
van schade aan leidingen. De Raad vindt, dat bij overheid en
bedrijfsleven moet worden onderzocht in hoeverre kan worden ge
komen tot universeel toepasbare apparatuur. De overheid zou hier
voor ontwikkelingskredieten ter beschikking kunnen stellen.
Commentaar
Het advies van de RAVI, met name de erin opgenomen rapportage
van het ingeschakelde adviesbureau, is in mijn ogen in ieder geval
al om één reden waardevol. Het brengt de problematiek en de
financiële omvang van de schade weer in de actualiteit. Niettemin
geeft de inhoud aanleiding tot de volgende kritische kantteke
ningen:
De commissie van voorbereiding bestaat uit tien leden, waarvan
slechts één de gemeenten vertegenwoordigt, en één als „aan
nemer" optreedt. Toch zijn de gemeenten numeriek veruit in de
meerderheid (700 op een totaal van 11861), zoals op pagina 27
wordt vermeld in de tabel met leidingenbeheerders. Bovendien zijn
in stedelijke gebieden, en daar zijn de onderhavige problemen toch
het grootst, de gemeentelijke diensten tevens beheerders van de
(gemeentelijke) energie- en waterleidingbedrijven. Ten aanzien van
de aannemerij moet worden opgemerkt, dat zij één van de drie be
langrijke participanten zijn in de communicatie over leidingen (pagi
na 26). Ook die verhouding is niet terug te vinden in de samen
stelling van de commissie!
De GBKN wordt in het advies genoemd als de grootschalige topo
grafische ondergrond, indien andere geschikte kaarten niet voor
handen zijn. Na zo'n vijftien jaar is echter pas 25% van Nederland
ermee bedekt en het zal tot ver in de volgende decennia duren
voor het project is voltooid; indien men (lees: het Kadaster) ten
minste vasthoudt aan de landelijke uniformiteit. Aanpassing aan
provinciale, regionale of zelfs plaatselijke wensen ten aanzien van
vorm en inhoud zou hierbij tijdbesparend werken en een grotere
„gebruikersvriendelijkheid" opleveren.
In feite geldt een soortgelijke opmerking ook ten aanzien van de
in het rapport gewenste standaardisatie van de op de leidingen
tekeningen voorkomende symbolen. Een opgelegde standaard zal
door de tekenkamer van een nutsbedrijf pas worden geaccep
teerd, indien die als „nuttig" wordt ervaren in het eigen verzor
gingsgebied, en als conversie niet te veel inspanning en geld kost.
Bovendien zullen alleen dfe gebruikers van een landelijke standaard
profiteren, die ook landelijk werken, zoals de grotere aannemers.
Tenslotte een opmerking over het effect van dit advies „Kabel- en
leidinggegevens geleid". In het overzicht op de pagina's 47 en 48
(stand van zaken KLIC) worden acht provincies genoemd, waar
KLIC al effectief is (Groningen-Drenthe-Friesland, Gelderland-Over
ijssel-Flevoland, Noord-Brabant en Utrecht); Noord- en Zuid-
Holland doen nog niets of zijn net begonnen (de grote steden
Amsterdam en Rotterdam hebben hun problemen al zelf opgelost).
Blijven dus de provincies Zeeland en Limburg over, die „in afwach
ting zijn van het RAVI-advies". De vraag doet zich dan voor of het
zinvol is om nu nog een landelijke standaardisatie of regelgeving
na te streven. Schrijft de Minister niet zelf in zijn brief (pagina 15)
heb ik de conclusie getrokken dat deze informatievoorziening
kennelijk heel goed op initiatief van de meestbetrokkenen zelf tot
stand kan komen. Ingrijpen door de wetgever is in zo'n situatie
mijns inziens niet op zijn plaats".
Ook de op pagina 62 opgenomen brief van de VEWIN aan haar
leden (waterleidingbedrijven) spreekt hier duidelijke taal: „Het zal
u duidelijk zijn dat het in het belang van de nutsbedrijven is dat dit
onderzoek (van de RAVI, red.) niet zal moeten leiden tot nadere
bemoeienissen van de overheid met de leidingenregistratie die ten
koste zou kunnen gaan van de autonomie van deze bedrijven op
dit gebied Peter Miete
NGT GEODESIA 88
287