het 100% model en verplaatst naar de blijvend onder vraagde gebieden in het 60% model. De te verplaatsen rundveebedrijven werden geselecteerd op de volgende voorwaarden: bedrijfsoppervlakte minimaal 20 ha; thans geen ligboxenstal aanwezig. Ook de te verplaatsen kwekerijbedrijven zijn geselec teerd op: ligging in blijvend overvraagd gebied; minimale gebruiksoppervlakte 4 ha. Uit de kengetallen blijkt, dat het effect van de verplaat sing voor de „achterblijvers" gering is te noemen. Algemeen: het percentage grond aan huis gaat van 80% naar 81 Voor de rundveebedrijven blijkt dat: 9 bedrijven meer voldoen aan het 60% model; het gemiddelde aantal kavels gaat van 1,8 naar 1,6; de gemiddelde huiskaveloppervlakte gaat van 14,3 naar 1 5,1 ha; de gemiddelde veldkaveloppervlakte gaat van 7,9 naar 8,9 ha. Voor de boomkwekers blijkt dat: het gemiddeld aantal kavels gaat van 1,8 naar 1,7; de gemiddelde huiskaveloppervlakte gaat van 2,8 naar 3,3 ha; 7 bedrijven meer voldoen aan het 60% model. Voor de overige bedrijfstypen zijn nauwelijks effecten te constateren. Tijdsbesteding en normen Uit de geschetse werkwijze blijkt, dat een toedelings- onderzoek nogal wat mensdagen vraagt. In de projec ten Melderslo en Beek blijken uit een gedetailleerde tijd- schrijving de volgende cijfers: Uitwerken Cl op sk 82 en 84 25 bedrijven per dag 31 dagen (landmeet- assistenten) Inventarisatie meitelling 130 bedrijven per dag 6 dagen (landmeetkundig ambtenaar) Muteren op pons documenten 35 bedrijven per dag 22 dagen (landmeetkundig assistent) Wenszitting en structuur 25 bedrijven per dag 27 dagen (landmeetkundig assistent) 5 dagen (technisch ambtenaar) Muteren eindoplossing en uitwerken info- registers 80 bedrijven per dag 10 dagen (landmeetkundig ambtenaar) Totaal voor het gehele onderzoek in Melderslo 8 bedrijven per dag 68 ha per dag 101 dagen Melderslo (6800 ha en 800 bedrijven). Gebruik in ARAK 53 dagen Wenszitting en structuur 15 dagen Muteren eindoplossing inforegisters en schetsplan 24 dagen Totaal voor het gehele onderzoek in Beek (inclusief schetsplan) 92 mandagen 1 bedrijf per dag 13 ha per dag Beek 1200 ha, 70 bedrijven). 266 Enige overwegingen De ontwikkelingen van ATOR via MUTOR tot INOK hebben geleid tot een systeem, waarin de gebruiker snel de weg vindt om op een efficiënte wijze de ge wenste informatie te verkrijgen. In de Limburgse situatie blijkt het niet zinvol uitsluitend op basis van kadastrale eigendomsgegevens een toe- delingsonderzoek uit te voeren. Het muteren van het gebruik via de kadastrale kaart is te omslachtig en is in deze fase niet verantwoord. Blijft de mogelijkheid op basis van het gebruik (Cl) het onderzoek te verrich ten, zeker als de koppeling van een digitale Cl mogelijk is. Ook is het de vraag of een onderzoek in de fase van voorbereiding zo gedetailleerd moet zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat, naarmate het tijdstip „Plan van Toedeling" dichter wordt genaderd, de gede tailleerdheid van het onderzoek groter wordt. In de praktijk blijkt echter, dat die te stellen beperking wordt beïnvloed door de zeer gedetailleerde planvorming (op perceelsniveau), waarbij inzicht wordt gevraagd in de gevolgen voor de individuele bedrijven. Als de vraag stelling beperkt zou blijven tot het globaal aangeven van mogelijke bedrijfsvestigingsgebieden, kan de „ge zond verstand" methode zeer effectief werken. Een blik op de kaart en het vastleggen waar de grondgebonden bedrijven zijn gelegen, geven vaak een aardige indruk waar mogelijkheden tot verplaatsing zijn. Gaat het echter over vaststelling van begrenzing van re- servaatsgebieden (onteigening) of over toe te wijzen landschappelijke elementen, dan dienen de conclusies te zijn gebaseerd op een wat breder opgezet onderzoek, waarmee inzicht in beperkingen/mogelijkheden en on mogelijkheden wordt aangegeven. Met name in de fase van planafronding (concept voorontwerp) wordt een gedegen onderzoek op basis van reële inbrengcijfers op prijs gesteld. Eventuele knel punten welke uit het onderzoek blijken, kunnen in het planontwerp worden bijgesteld en de uit het onderzoek berekende kengetallen en aanbevelingen ziet de Land inrichtingscommissie als een diagnose van het plan, waarnaar tijdens de inspraakprocedure regelmatig wordt verwezen. Mijns inziens kan vervolgens tot aan de richtlijnen van het plan van toedeling het onderzoek uit de planvor mingsfase dienen voor het signaleren van knelpunten tijdens de planuitvoering. Met de verzamelde gegevens als basis en daarnaast de laatste stand van BBL- aankopen kunnen knelpunten in het kader van het toe komstige plan van toedeling worden gesignaleerd. Volgens oorspronkelijke afspraken met de Landinrich- tingsdienst diende het Kadaster een toedelingsonder- zoek te verrichten ten behoeve van het voorontwerp van het Landinrichtingsplan en ook eventueel daarna. Ik zei „diende", want recentelijk is het volgende tot ons gekomen: Van geval tot geval dient te worden bekeken of na het onderzoek ten behoeve van het schetsplan (dat door de Landinrichtingsdienst wordt verricht) een nieuw onder zoek nog zinvol is. Van een automatisme dient geen sprake te zijn". Het is duidelijk, dat de onderzoeken zoals hier door mij omschreven, tijdrovend en dus kostbaar zijn. Als het Kadaster de centrale rol in het gehele toedelingsgebeu- ren echter wenst te behouden, is het naar mijn beschei- NGT GEODESIA 88

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 6