het systeem, maar alleen op de gevolgen van het inzet
ten van GPS voor de instandhouding van het NAP (en
de RD) en de gevolgen voor de gebruikers.
De grootste voordelen van GPS lijken momenteel te
liggen in de mogelijkheid om snel en goedkoop te meten
over grotere afstanden (onderling zicht tussen de pun
ten is zelfs niet noodzakelijk). GPS zal dus waarschijnlijk
niet zoveel gevolgen hebben voor het lokale landmeet
kundige werk. Het zal meer worden ingezet voor land
meetkundige werkzaamheden die zich uitstrekken over
grotere gebieden. Hierbij kan worden gedacht aan
paspuntbepaling voor fotogrammetrie, grondslagmetin
gen, metingen op zee en natuurlijk de instandhouding
van de NAP- en RD-stelsels. Daarom zijn zowel de
Meetkundige Dienst (voor het NAP) als het Kadaster
(voor de RD) bezig te bekijken welke mogelijkheden er
zijn om GPS te gebruiken voor de bijhouding van hun
stelsels. Er zijn echter een aantal serieuze problemen
die nog moeten worden opgelost:
De huidige nauwkeurigheid van GPS is zeker over
langere afstanden nog niet vergelijkbaar met water
passing. Een secundaire waterpassing heeft als pre
cisie ongeveer 1 mmA/km. Bij GPS bedraagt de hui
dige precisie ongeveer 1 mm/km. De precisie bij GPS
gaat dus lineair met de afstand omhoog, bij water
passing met de wortel van de afstand. Op een af
stand van 100 km geeft GPS dus een precisie van
10 cm, en waterpassing een precisie van 1 cm. Men
verwacht echter met de nieuwere typen instrumen
ten (tweefrequentie-ontvangers) een grotere nauw
keurigheid te bereiken, in de orde van 0,1 mm/km
over langere afstanden. Wordt dit inderdaad ge
haald, dan wordt GPS qua precisie op den duur zelfs
concurrent van de hydrostatische waterpassing.
Doordat de RD van oudsher niet de hoge precisie
van waterpassing kon bereiken, heeft deze nu al
GPS in gebruik genomen.
Is het bovenstaande probleem opgelost, dan loopt
men het eigenlijke probleem van de hoogtebepaling
met GPS tegen het lijf. Het gaat hierbij om een
fundamenteel probleem. Uit GPS-metingen worden
hoogten boven een theoretische ellipsoïde berekend;
voor het NAP daarentegen gebruiken we hoogten
boven de geoïde (een vlak dat grofweg vergelijkbaar
is met het gemiddelde zeeniveau). Willen we weten
welke kant het water op stroomt, dan zijn de ellip-
soïdische hoogten waardeloos en moeten we ge
bruik maken van hoogten ten opzichte van de
geoïde. Deze transformatie van hoogten boven de
ellipsoïde naar hoogten boven de geoïde is echter
gecompliceerd. Hiervoor moeten we namelijk de
ligging van de geoïde ten opzichte van de ellipsoïde
bepalen. De precisie waarmee deze ligging momen
teel bekend is, bedraagt ongeveer 10 cm. Willen we
echter zinvol gebruik blijven maken van hoogten
t.o.v. NAP, dan moet voor de omrekening van ellip-
soïdische hoogten naar de hoogten boven de geoïde
(ook wel orthometrische hoogten genoemd) een pre
cisie van beter dan 3 cm worden gehaald. De moge
lijkheden om deze precisie te bereiken, vormen on
derwerp van een gecombineerd onderzoek van de
Meetkundige Dienst en de Faculteit der Geodesie.
Bij een perfect werkend GPS en een beter bepaalde
transformatie van ellipsoïde naar geoïde houden we
nog een opstellingsprobleem. Doordat GPS met
hoogfrequente radiogolven werkt, valt de ontvangst
weg als er obstakels komen tussen de antenne van
Pei/merk geplaatst in de Jan Kuytenbrug te Rotterdam.
de ontvanger en de satellieten. Ook bomen en der
gelijke beïnvloeden de ontvangst in negatieve zin.
Zodoende zijn er gebieden in Nederland waar GPS
niet of nauwelijks kan worden ingezet, zoals in een
dicht bebouwde kom, in tunnels, in bossen, enz.
Bovendien is het niet mogelijk om een GPS-antenne
te plaatsen boven een peilmerk dat in een muur is
geplaatst. Daarom moeten GPS-metingen altijd via
waterpassing worden aangesloten aan deze peil-
merken.
Hoewel GPS dus nog niet onmiddellijk kan worden ge
bruikt voor het meten van NAP-hoogten, kan het al wel
worden gebruikt bij deformatiemetingen en metingen
waarbij met een lagere precisie voor de hoogtebepaling
kan worden volstaan, omdat voor het bepalen van
hoogteveranderingen de transformatie van ellipsoïdi-
sche hoogten naar orthometrische hoogten niet nodig is
(een hoogteverandering ten opzichte van de ellipsoïde is
vrijwel identiek aan een hoogteverandering ten opzichte
van de geoïde). Voor metingen waarbij de nauwkeurig
heid niet zo'n grote rol speelt, kan worden gedacht aan
bijvoorbeeld het inmeten van paspunten voor fotogram-
metrische opnamen.
De problemen van de transformatie van met GPS ge
meten hoogten naar hoogten boven NAP zijn complex,
maar niet onoplosbaar. In de niet al te verre toekomst,
wanneer de precisie van GPS en de kennis van de
transformatie zijn verbeterd, zal de inzet van GPS voor
het bepalen van NAP-hoogten steeds meer toenemen,
terwijl het gebruik van het waterpasinstrument zal af
nemen. Waterpassing zal echter blijven bestaan voor
metingen waarbij GPS te omslachtig of zelfs onmogelijk
is.
Dit toenemende gebruik van GPS zal ertoe leiden, dat
men in bepaalde gebieden GPS zal gaan gebruiken voor
het bepalen van NAP-hoogten ten opzichte van onder
grondse merken in plaats van aan te sluiten op peilmer-
ken van het secundaire waterpasnet. In deze gebieden
zou dan de noodzaak voor de instandhouding van een
secundair net komen te vervallen en zou de hoogte-
320
NGT GEODESIA 88