komst te zien met vooral de subductiezones. Diepzee
boringen onthulden de ouderdomsstructuur en warmte-
stroming van de oceaanbodem. De ligging van vulkanen
bleek te coïncideren met de plaatranden en ook de seis
mologen toonden aan, uit waarnemingen verricht tussen
1961 en 1967, dat de aardbevingen zich nagenoeg beper
ken tot de gordels gevormd door de plaatranden1).
De onderkenning van het verband tussen deze fenome
nen leidde eerst tot het concept van de sea-Hoor sprea
ding en vervolgens tot de theorie van de platentektoniek.
Zo'n 200 miljoen jaar geleden waren de continenten, door
voorgaande verschuivingen, verenigd in één oerconti-
nent: Pangea. Door thermische convectie werd Pangea
uiteengescheurd. De afzonderlijke continenten dreven uit
elkaar. Waar continenten uit elkaar drijven, ontstaan rug
gen en wordt nieuwe lithosfeer gevormd. Dit gaat ge
paard met vulkanisme en aardbevingen. Er ontstaan
oceanen. Aan het andere eind van de plaat wordt be
staande lithosfeer vernietigd. Het uiteinde, deslab, dringt
tot ongeveer 700 km in de mantel en smelt. Dit gaat
gepaard met vulkanisme, aardbevingen, vorming van
eilandbogen en gebergten. De energie om dit te be
werkstelligen, wordt geleverd door oerwarmte en de
warmte die ontstaat door verval van radioactieve elemen
ten. De theorie is universeel, daar zij nagenoeg alle ver
schijnselen uit de geologische geschiedenis van de aarde
kan verklaren.
Wegeners hypothese en de platentektoniek verschillen
fundamenteel. Bij de eerste ploegen continenten als het
ware door de oceanen die zelf in rust zijn. Bij de platen
tektoniek vormen continenten en oceanen samen onder
deel van platen, en verschuiven gelijkelijk. Platentekto
niek vereist heel wat minder krachten. Convectiestromin-
gen in de aardmantel, reeds in Wegeners tijd door o.a.
Kirsch en Holmes geopperd als aandrijfmechanisme,
werden weer realistische opties en zijn thans algemeen
geaccepteerd. Er is echter nog geen goed model dat de
relatie met de platentektoniek sluitend aangeeft. De on
zekerheden behelzen met name:
de aard van de convectie: vindt deze plaats: (1) over
de volledige diepte van de mantel, (2) uitsluitend in het
bovenste deel van de mantel tot de 670 km disconti
nuïteit of (3) in twee boven elkaar gestapelde convec-
tiestromingen?
het stroomgedrag in de tijd: is de convectie stationair
of variabel in de tijd?
1) Het feit dat de telling van de aardbevingen begon in 1961, is niet
toevallig. Toen begonnen Amerikaanse seismologen de waar
nemingen te registeren in een standaard formaat, waardoor com
puterverwerking mogelijk werd.
Joseph Weizenbaumde vervaardiger van het computerprogram
ma Eliza dat zo bedriegelijk echt een psychiater wist te imiteren,
citeert dienaangaande in zijn boek Computer Power and Human
Reason met grote instemming P. Morisson van het M.I.T.: „De
seismologen wisten uiteraard dat hun vak veel ouder is dan het
huidige decennium. Maar de inspanning om te proberen het ver
leden in te passen in een standaard coördinatenstelsel en om de
reusachtige en veelzijdige literatuur van anderhalve eeuw lees
baar te maken voor de computer was hen te hoog gegrepen. Dus
lieten zij elke verwijzing naar de wetenschap van voor 1961
achterwege en gebruikten zij alleen de aardbevingen die hun
eigen wereldwijde netwerk van detectoren tussen 1961 en 1967
registreerde. Hun eigen waarnemingen vormden echter de helft
van alles wat tot dan toe geregistreerd was. Zij verloren een factor
twee, wat statistisch niet veel is en verkregen het voordeel al die
obscure Duitse tijdschriften niet te hoeven lezen en interpreteren.
Zo n luchthartige afdanking van de volledige geschiedenis
van een wetenschap is adembenemend".
NGT GEODESIA 88
de rol van de lithosfeer: is zij passief (wordt zij door de
stromingswals meegesleurd) of speelt zij een actieve
rol?
Thans neigt men naar modellen van volledige mantelcon-
vectie, waarin de lithosfeer een actieve rol vervult.
Platen-kinematische modellen
Inzicht in de tegenwoordige tektoniek van de platen nood
zaakt tot kennis over hun huidige bewegingen, zowel de
relatieve als, en belangrijker nog, de absolute. Niet alleen
langs directe, geodetische weg kan deze present-day pla
te motion worden bepaald2). De indirecte weg voert langs
geologische en tektonische verschijnselen. Vanaf begin
jaren zeventig is onderzoek hiernaar verricht [Minster
e.a., 1974; Solomon en Sleep, 1974; Minster en Jordan,
1978], Satellietmetingen zullen allereerst deze modellen
moeten verifiëren en vervolgens verfijnen.
xb
AB
Fig. 3. Definitie van de plaatgeometrie. De pool, aangeduid met
cüa mantle heeft geografische coördinaten (cpo, i-oj- oja, mantle is de
hoekrotatie van de asthenosfeer ten opzichte van de mantel. Elk
punt op de plaat heeft binnen het plaatstelsel de coördinaten (A, A).
Ab is de ,,plaatgrafische" lengte van de rug. A bepaalt bij gegeven
w volledig Vat,s, A bepaalt de afstand XB vanaf de rug. Het verband
Vabs en XB met de geoïde is gering.
2) Alfred Wegener had een overdreven voorstelling van zaken aan
gaande de geodetische vermogens. Hij was er bijzonder op ge
brand dat de verschuiving van Amerika ten opzichte van Europa
daadwerkelijk met meetapparatuur werd geconstateerd, want dit
zou hem een direct bewijs voor zijn hypothese leveren. Om tot
schattingen te komen van de verplaatsingen, gebruikte hij astro
nomische plaatsbepalingen vanaf 1823 en radiografische afstand
meters. Hij vond verplaatsingen die opliepen tot 30 m per jaar
[Wegener, 1929], Natuurlijk dienen deze grote waarden te worden
toegeschreven aan onnauwkeurigheden in de meetmethoden. Hij
was erg optimistisch over de toenmaals nieuwe lange afstand
meetmethoden, getuige zijn woorden: „Ik twijfel er niet aan dat
het binnenkort zal lukken om de relatieve beweging tussen Noord-
Amerika en Europa exact te meten". Het optimistische binnenkort
heeft meer dan een halve eeuw geduurd!
565