r^c :s??r5::ili>3T ^A::l;:::...: ZL'X- -::1ii::::::>:W'' XAo'-j^SKS!:::: ^5*%'H :oï5s;ïS::: C^5|jp| 40 20- crust [km] 'EUR •AFR •ANT •ARB NAM SAM •IND COC PAC 1NAZ 6 vabsJcm/Ql GEOID— PANGEA (f 1/213.255200 Ma) -"TT^VwmBK r i X* **1" F"» *W V ."'sl'-'fi' >K.'w^5Ï!(3lk*!S(rf»1i »v.v,» j .v. t i i j:::::::'T:T7-Kf. *:>'2;s&tf2SS353 I I 0 r+~l >0<r30 1 1 >30 in m—5"» 5° mean Fig. 8. Als fig. 7, maar slechts de positieve geoïde anomalieën zijn getekend. Ook zijn de benaderde contouren van Pangea (zware stippellijnen) getekend overeenkomstig Dietz en Holden [1970], Er is slechts een geringe relatie tussen de geoïde en plaatgeometrie [Seidler e.a., 1983a], hetgeen stationaire convectiecellen onder elke plaat onwaarschijnlijk maakt [Lemmens e.a., 1983; Seidler e.a., 1983b; Seidler e.a., 1984]. Het gebied waar Pangea 200 miljoen jaar geleden lag en dat thans wordt gekenmerkt door een positieve geoïde, is een spreidingscentrum van lithosferische pla ten (fig. 8) waar de spreidingsrichtingen zijn aangegeven. Daar het gebied, en met name Afrika, een grote concen tratie hot spots heeft (fig. 4), en er thans nog actieve rift- ontwikkeling plaatsvindt, zoals de Oostafrikaanse rift- zone, is opstijgend mantelmateriaal meer nog dan andere krachten hier verantwoordelijk voor de spreiding. De krachten die mogelijk het aandrijfmechanisme van de platen kunnen vormen, bijdragen ertoe leveren en invloed erop uitoefenen, zijn onder andere onderzocht door Forsyth en Uyeda [1975] en Chaple en Tullis [1977]. De voornaamste krachten zijn: sleepkrachten door het man telmateriaal (mantle drag force), weerstandskrachten door de mantel (mantle drag resistance), trekkrachten van de slab (slab pull), en spreidingskrachten door het opstromend materiaal bij de ruggen (ridge push). Bij de spreidingszone van het vroegere Pangea is de mantle drag de voornaamste aandrijvende kracht. Moesten we uit de geringe relatie tussen geoïde en de plaatgeometrie besluiten tot een verwerping van de hypo these van stationaire convectie, de Pangea-geoide relatie leidt tot een wereldomspannend convectiepatroon met een opstijgende stroom onder Europa, Noordatlantische Oceaan en Afrika en een dalende stroom onder PAC-IND subductiezone: een duaal mechanisme. Toen Pangea eenmaal gevormd was uit voorgaande ver schuivingen, liet het conglomeraat van dikke continentale korst veel moeilijker warmte uit het aardinwendige door dan de veel dunnere oceanische korst. De ongelijkmatige afvoer van warmte veroorzaakte thermische instabiliteit, waardoor onder de continenten een opstijgende stroom ontstond en diametraal daartegenover een neerwaartse stroom. Convectie en dus mantle drag alleen verklaart de platen- tektoniek echter niet volledig. Hoe komt het dat de ocea nische platen zich met een veel grotere snelheid verplaat sen dan de continentale? Hoe komt het dat de Nazca- plaat zich dwars tegen de westelijke convectiestroming in naar het oosten verplaatst? Alle continentale platen worden gekenmerkt door afwe zigheid van een slab. Hooguit stuiten ze op een subduc- 568 tionerende plaat. De oceanische platen worden alle ge kenmerkt door de aanwezigheid van een slab. De slab pull is een niet te veronachtzamen kracht, zo is aange toond door Forsyth en Uyeda [1975], en Chaple en Tullis [1977], en zou mogelijk verantwoordelijk kunnen zijn voor de relatief grote snelheid van de oceanische platen. Om hierin inzicht te krijgen, dienen we opnieuw een blik te werpen op de geoïde. Uit fig. 8 blijkt dat, buiten Pangea, de gebieden met uit gesproken positieve geoïde worden gevormd door de PAC-IND en NAZ-SAM subductiezones. De oorzaak hier van is tweeledig: 1. de grotere massadichtheid van de koude slab die in warmer mantelmateriaal dringt; 2. de neerwaartse tak van het convecterende mantel materiaal, welke ook een grotere dichtheid heeft dan z'n omgeving. Hager [1984] modelleert de invloed van slabs op de geoïde. Het blijkt dat de positieve geoïde boven het Andesgebergte volledig is te verklaren door de slab van de Nazca-plaat. Wanneer bij de PAC-IND subductiezone de slab geoïde wordt afgetrokken van de waargenomen geoïde, resteert een brede strook met positieve geoïde anomalieën, veroorzaakt door de dalende tak van de con vectiestroming. Kennelijk is er geen neergaande mantelstroming aan de subductiezone van de Nazca-plaat nodig om de verschui ving van deze plaat te verklaren. Het is zelfs mogelijk dat de richting van de mantelstroming tegengesteld is aan de verschuivingsrichting van de plaat. Uit bovenstaande volgt, dat de slab pull zo sterk kan zijn dat zij een kleine plaat als de Nazca-plaat tegengesteld aan de mantelstroming kan doen verplaatsen. Wanneer slab pull daartoe al in staat is, dan is het niet verwonder lijk dat, indien de trekkrachten van de slab en de mantle drag gelijk gericht zijn, zelfs grote platen met name de Pacifische en oceanische platen die continenten dragen, met name de Indische zich met een relatief grote snel heid verplaatsen. In fig. 9 is de gemiddelde absolute plaatsnelheid uitgezet tegen de gemiddelde korstdikte per plaat. De platen zonder slab (dat wil zeggen de conti nentale platen) hebben zeer duidelijk een geringere abso lute plaatsnelheid dan de platen met slab (dat wil zeggen de oceanische platen). Er zijn dus twee verschijningsvormen te onderscheiden in het mechanisme van de platentektoniek. Deze hangen samen met het feit of een plaat continentaal of oceanisch -i11r- Fig. 9. Gemiddelde korstdikte per plaat uitgezet tegen de ..absolute" plaatsnelheid. NGT GEODESIA 88

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 24