LANDMEETKUNDIG REKENEN Tijd: 100 min. 1Planimetreer relatief perceel 19885. De schaal is 1 1000. Stel de juiste armlengte van de planimeter in. Kies de beste plaats voor de pool. Vermeld nummer en letter van de ruit waar u de pool heeft geplaatst. Zet de uitkomsten op een grootteberekeningsformulier. Bereken de oppervlakte uit de planimeteruitkomsten. 2. Bereken grafisch-numeriek met controle de oppervlakte van per ceel 19886. Neem de hoekpunten van het perceel over van film. 3. Wanneer is de uitkomst of zijn de uitkomsten van grafisch- numerieke oppervlakteberekening(en) betrouwbaar? Teken voorbeeld(en) met geschatte maten. 4. Wanneer is de uitkomst of zijn de uitkomsten van grafisch- numerieke oppervlakteberekening(en) onbetrouwbaar? Teken voorbeeld(en) met geschatte maten. LANDMEETKUNDE Tijd: 100 min. (gezamenlijk met MTS Breda) 1. Geef van de hieronder genoemde foutenbronnen, die optreden bij het meten met de theodoliet, de remedie om, ondanks die „fouten", een zo goed mogelijk resultaat te verkrijgen. Verticale hoekmeting: a. Indexfout. b. Middelpunt van de randverdeling en de tweede as vallen niet samen. c. Onnauwkeurigheden in de randverdeling. Horizontale hoekmeling: d. Eerste as niet loodrecht op de tweede as. e. Vizierlijn niet loodrecht op de tweede as. f. Richtlijn van het niveau niet loodrecht op de eerste as. g. Eerste as niet verticaal. h. Middelpunt van de randverdeling en de eerste as vallen niet samen. i. Onnauwkeurigheden in de randverdeling, 2. Wat verstaat men bij hoekmeting onder: a. Zenithhoek. b. Depressiehoek. c. Dubbelserie. d. Laterale refractie. e. Pijlerdraaiing. f. Half-geleide centrering. 3. Verklaar waarom centreerfouten bij korte zijden van grote in vloed zijn. 4. a. Wat verstaat men onder een kringnet? b. Waarom worden kringnetten bij grote gebieden toegepast? c. Noem drie eisen die men aan een kringnet stelt bij de ver kenning. d. Noem twee voordelen van een kringnet ten opzichte van een normale polygoon. 5. a. Wat verstaat men onder een meetkundige grondslag? b. Welke andere methoden dan de kringnetmethode zijn er nog om de meetkundige grondslag te bepalen? 6. Bij de toepassing van elektronische tachymetrie gebruikt men bijna alleen de eleklro-optische afstandmeters. a. Geef kort aan waarom. b. Wat is bij deze afstandmeters de reden dat bij mistig of vochtig weer het maximale meetbereik terugloopt? c. Wat betekent „tracking"? d. Hoe noemt men de andere groep afstandmeters? 7. Geef met betrekking tot de fotogrammetrie aan, wat men ver staat onder de volgende begrippen: a. Omvalling. b. Isogoonpunt. c. Nadirpunt. d. Luchtbasis. 8. Bij paspuntbepaling maakt men gebruik van een vliegplan en een signaliseringsplan. a. Geef in het kort aan wat wordt bedoeld met deze twee plannen. b. Wat is de bedoeling van de naverkenning? 9. Bij fotogrammetrische opnamen gebruikt men een camera met een constante van 15 cm en een opnameschaal van 1 6000 met een fotoformaal van 23 x 23 cm. De langsoverlap is 60%, de dwarsoverlap 20%. a. Wat verstaat men onder langs- en dwarsoverlap en waarvoor dienen ze? b. Bereken de vlieghoogte. c. Bereken de langs- en dwarsoverlap zoals deze in het terrein zouden zijn. d. Als het opnamevliegtuig 300 km/uur vliegt, wat is dan het tijdsinterval tussen twee opnamen? 10. a. Wat verstaat men onder remote sensing? b. Wat verstaat men onder foto-interpretatie? NGT GEODESIA 88 CIVIELE TECHNIEK Tijd: 100 min. Droog grondverzet 1. Vergelijk de graafarm van een excavateur met die van een baggermolen. Geef bij de uitleg van beide machines een schets met uitleg. 2. Voor welke werkzaamheden is een bulldozer speciaal geschikt? Wanneer gebruikt men echter een wiellader? Waarom heeft deze laatste de bulldozer sterk teruggedrongen? 3. Beschrijf wanneer en waarvoor men een scraper gebruikt. Welke machine biedt de scraper vaak de helpende hand? Nat grondverzet 4. Wat is cavitatie? Welke schade en stagnaties kunnen er ten ge volge van cavitatie optreden? Bij een winzuiger heeft men in dit verband bij de zuigmond extra maatregels getroffen. Welke? Toelichten met schetsen. 5. Voor welk soort werk en in welke omstandigheden worden de volgende werktuigen toegepast? Bodemzuiger, bakkenlader, bakkenzuiger, cutterzuiger en sleephopperzuiger. 6. Wat verstaat men onder de transportconcentratie? Wat verstaat men onder de schijnbare concentratie? Gegeven: em mengsel 1460 kg/m3. De holle ruimte 37% op het stort. De es 2640 kg/m3. De persleiding heeft een binnendiameter van 0 600 mm. De stroomsnelheid van het mengsel 4,2 m/s. Gevraagd: Bereken de transportconcentratie, de schijnbare concentratie en de hoeveelheid zand in m3, dat in 24 uur door deze leiding op het stort is gespoten. 7. Geef in een situatieschets en in een doorsnedeschets weer, hoe men een weglichaam van 30 m breed, op veen, in meerdere slagen op hoogte spuit. Het zand is slibhoudend. Benoem ook de onderdelen. Cultuurtechniek 8. Geef in een boorstaat weer hoe en in welke zones water in de grond kan voorkomen. Licht hierbij ook toe welke invloed deze zones op onze ge wassen hebben. 9. De stroming in de grond verloopt volgens de Wet van Darcy: Q k x F x h/l. Wat betekenen deze letters? Vooral de k stelt een belangrijk begrip voor. Leg uit waarom de drainafstand hiermee wordt berekend. 10. Wat is enkelvoudige drainage? Wanneer past men dit toe? Wan neer past men samengestelde drainage toe? Wat zijn de na delen van de samengestelde ten opzichte van de enkelvoudige drainage? 11. Noem enkele factoren waardoor verzilting van polderwater ontstaat. Hoe bestrijdt men de verzilting van het open water? En van het grondwater? BEDRIJFSKUNDE Tijd: 100 min. (Gezamenlijk met MTS Breda) 1. Noem drie punten van verschil tussen roerend en onroerend goed. 2. Wat wordt bedoeld met de term: „Bezit geldt als volkomen titel"? 3. Waarom kun je nooit tegelijkertijd eigenaar en houder van de zelfde zaak zijn? 4. Noem een belangrijk verschil tussen een zakelijk en een per soonlijk recht. 5. Hoe kunnen we de absolute rechten onderverdelen? 6. De wet geeft een regeling voor de beperkt zakelijke rechten. a. Wat is het beperkte karakter en wat het zakelijke karakter van deze rechten? b. Noem drie beperkt zakelijke rechten. 7. Wat verstaan we onder zekerheidsrechten? Geef een voorbeeld. 8. Op welke wijze wordt een beperkt gebruiksrecht op een goed gevestigd? 9. Geef de verschillen aan tussen pand en hypotheek. 10. Waarop is het recht van erfdienstbaarheid een uitzondering? Motiveer. 11. a. Wat regelt het burenrecht? b. Noem drie voorbeelden. 577

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1988 | | pagina 33