PULSE LIMITED OPERATION Fig. 2. Reflectie van de radarpulsals het zeeoppervlak niet glad is, ontstaat een variatie in terugontvangen signaal: de significante golf hoogte (SWH). seconde lengte (d.i. 1 meter) op een frequentie van 13,5 GHz. Deze pulsen reflecteren door de divergentie van het radarsignaal op een gebied met een doorsnede van 10 km van het zeeoppervlak, hetgeen ook wel de footprint \ian de radar wordt genoemd (fig. 2). De afstand meting komt dus niet van een goed gedefinieerd punt, zo als dat in de landmeetkunde gebruikelijk is, maar repre senteert een soort hoogte van de satelliet ten opzichte van het gemiddelde zeeoppervlak in de footprint van de radar. Er valt nog meer informatie uit het ontvangen signaal te halen. De verspreiding in de tijd van een korte puls die gereflecteerd is op het zeeoppervlak, is een maat voor de hoogte van de golven in de footprint. Dit soort informatie noemt men de Significant Wave Height (SWH). Uiteraard is er naast de afstand- en SWH-meting ook nog een aantal andere gegevens die via telemetrie van de satelliet naar de grond wordt gezonden. Zo had SEASAT bijvoorbeeld een klok en een aantal andere instrumenten aan boord, waaronder verschillende radiometers en een Synthetische Apertuur Radar (SAR). Alle metingen die aan boord van de satelliet worden uit gevoerd, moeten op een of andere manier via telemetrie op de grond komen. Met een altimeter is dit een probleem omdat het apparaat voortdurend meet, terwijl de satelliet een snelheid heeft van zo'n 7 km/s. Dit is een van de redenen waardoor telemetrie maar beperkt mogelijk is. Bij de eerste echte" altimeter-missie van GEOS-3 zijn daarom alleen maar metingen beschikbaar waar grond stations de satelliet konden volgen. Pas sinds de missie van SEASAT is men ertoe overgegaan om de meetge gevens aan boord op te slaan, hetgeen niet bepaald een eenvoudige en goedkope techniek is. Het vereist namelijk de continue en feilloze werking van een aantal taperecor ders die bij overkomst van de satelliet over een grond station weer worden „afgespeeld". Een andere mogelijkheid is het gebruik van TDRS, een systeem dat uit een aantal geostationaire satellieten be staat; deze fungeren als bakens die gegevens ontvangen van een satelliet op geringere hoogte, om deze weer door te zenden naar grondstations. Dit laatste principe wordt o.a. gebruikt in de bemande ruimtevaart. Bovendien ge beurt een stuk van de gegevensverwerking reeds aan boord van de satelliet, omdat de altimeter met een veel hogere snelheid meet dan via opslag en telemetrie zou kunnen worden doorgespeeld naar de grond. Daarom is er een processor aan boord van de satelliet, die een aan tal filterbewerkingen uitvoert op het gereflecteerde radar signaal. 66 Correcties aan de hoogtemetingen Het blijkt dat afstandmetingen van de altimeter naar het zeeoppervlak door nogal wat ongewenste effecten wor den beïnvloed. Ten eerste is het nodig de metingen te relateren aan het massamiddelpunt van de satelliet, om dat de uiteindelijke baanberekening hierop betrekking heeft. Voor de lancering is het daarom noodzakelijk een zogenaamde center of mass correction van de altimeter te bepalen. Vervolgens willen we er zeker van zijn dat het instrument goed gekalibreerd is en blijft, hetgeen deels voor en deels tijdens de vlucht wordt geregeld. Kalibratie tijdens de mis sie is mogelijk door bij overkomst van de altimeter over bijvoorbeeld een schiereiland met een laserafstandmeter op de grond te meten naar de reflector aan boord van de satelliet. Als nu ook nog de hoogte van de laser ten opzichte van de zee in de omgeving van het schiereiland bekend is, dan moet dit geheel een sluitende som opleve ren. Dit gecompliceerde experiment is uitgevoerd bij o.a. SEASAT met als doel de stabiliteit van de radar in de gaten te houden. De gecompliceerdheid wordt o.a. ver oorzaakt, doordat het technisch gezien vrij moeilijk is om met een laser precies in het zenit te meten waar een satelliet „voorbijschiet". Na kalibratie van de altimeter blijft er nog een aantal andere effecten over die geëlimineerd moeten worden. Dit zijn o.a. de correcties voor de „droge" en „natte" troposfeereffecten en de ionosferische refractie van het radarsignaal. Het „natte" troposfeereffect kan via radio metermetingen worden gecorrigeerd; de andere effecten kunnen alleen worden weggewerkt door externe model len toe te passen. Keuze van de baan De belangrijkste criteria die een rol spelen bij de keuze van de nominale baan, zijn in eerste instantie de cirkel vormigheid en ten tweede de volledige bedekking van het aardoppervlak. Nemen we weer SEASAT als voorbeeld, dan blijkt dat de excentriciteit (e) klein is (e 0,001), de inclinatie groot 108°) en dat de satelliet op 780 km hoogte 14,33 keer per dag rondloopt. Het spoor van de altimeter over het aardoppervlak wordt ook wel de ground track genoemd; die voor SEASAT zijn weergegeven in fig. 3. Uit de figuur blijkt, dat de altimeter geen metingen verricht boven breedtegraden gelijk aan de absolute incli natie van de satelliet. Een inclinatie van 108° is gelijk aan -72° en veroorzaakt een retrograde beweging, d.w.z. van rechts naar links in fig. 3. Daarom zal SEASAT dus geen metingen doen boven 72° en onder -72° breedte. De inclinatie van ERS-1 is nog iets groter, name lijk/ 98,5° -81,5°, zodat een betere bedekking van de poolgebieden wordt bereikt. longitude Fig. 3. De ground tracks van SEASAT weergegeven in een kwadra tische platkaartprojectie. NGT GEODESIA 89

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 10