Foutenbudget Een belangrijk aspect is het foutenbudget in de altimetrie. Hier wordt onder fouten verstaan: alle effecten die over blijven in de uiteindelijke profielen die worden gemeten door de radarhoogtemeter. De grootste foutenbronnen die overblijven in de uiteinde lijke profielen, zijn die van de baan, de geoïde en de zee getijden. De overige effecten blijken tot op een niveau van 5 a 10 cm te kunnen worden gemodelleerd. De radiële onzekerheden in de sateilietbaan zijn groten deels de oorzaak van de resterende ruis in het zwaarte krachtsmodel dat nodig is voor de baanberekening van de satelliet. Voor SEASAT wordt dit effect geschat op ongeveer 1,5 m, hetgeen veel groter is dan de geclaimde instrumentele precisie van de altimeter (5 a 10 cm). De invloed van baanfouten in de uiteindelijke altimeterpro- fielen is echter langgolvig. Het frequentiespectrum van gravitationele radiële baanfouten bevat het meeste sig naal tussen 0 en ongeveer 3 oscillaties per omloop (cycles per revolution, c.p.r.) van de satelliet. Het totale vermogen van het signaal onder 3 c.p.r. is ongeveer 140 cm, hetgeen door resonantieverschijnselen in de baanstoringen grotendeels is geconcentreerd rond de 1 c.p.r. Er bestaan echter nog andere effecten die een rol spelen in het gedrag van de radiële baanfout van de satelliet. Zo is het ongemodelleerde effect van atmosferische rem ming in de orde van 30 cm met een karakteristieke golf lengte in de buurt van 4 c.p.r. Een soortgelijke invloed kan worden verwacht van de ongemodelleerde stralings druk van de zon op de satelliet. Een ander gravitationeel effect dat helemaal niet zo lang golvig is, komt van de geoïde. Een geoïde berekend uit een a priori zwaartekrachtsmodel mist eenvoudig alle kortgolvige details en vertoont derhalve fouten in de orde van 200 cm met een karakteristieke golflengte van kleiner dan 5000 km. Een belangrijke toepassing van altimetrie is dan ook het verbeteren van de kortgolvige informatie in de geoïde. Bovenstaande opsomming laat zien dat de ruwe alti- meterdata, die reeds is gecorrigeerd voor allerlei onge wenste invloeden, nog steeds niet geschikt is om onder zoek op te verrichten. Dit soort informatie wordt overigens verstrekt in zogenaamde Geophysical Data Record (GDR) bestanden, die meestal worden aangeleverd op magneetband. Kruispuntvereffeningen Een in het verleden veel toegepaste techniek om baan fouten te elimineren, is het minimaliseren van de hoogte verschillen op kruispunten van de altimeterprofielen (zie ook fig. 3). Een fundamentele voorwaarde in altimetrie is namelijk dat h* q N tf C (2) waarbij h' de hoogte van de satelliet voorstelt boven de referentie-ellipsoïde, q de gecorrigeerde afstandmeting van de altimeter naar het zeeoppervlak, N de geoïde- hoogte, cf het permanente en c? het variabele gedeelte van de zeetopografie. De permanente (tijdsonafhanke- lijke) zeehoogte hp is gelijk aan: hP N <f (3) Voor de duidelijkheid is een en ander weergegeven in fig. 7. Indien twee altimeterprofielen elkaar kruisen op de tijdstippen f, en f2, moeten we als voorwaarde stellen dat NGT GEODESIA 89 sateilietbaan actuele zeeoppervlak gemiddeld zeeoppervlak geoïde referentie ellipsoïde Fig. 7. De altimetrische configuratie. het verschil tussen de bijbehorende permanente zee hoogten hp: en hp2 nul is: Ab12 hp - hp2 0 (4) Hieruit volgt dat: a/t12 (h; - - (e, - e2) - - o (5) Uit de laatste vergelijking blijkt, dat Ab12 eigenlijk alleen maar wordt bepaald door veranderingen, c.q. fouten, in de hoogte h* van de satelliet boven de ellipsoïde en de afstandmetingen g van de altimeter. Verder zullen uiter aard alle ongemodelleerde variaties in de hoogte van het zeeoppervlak doorwerken in de verschillen op de kruis punten. Gezien de orde van grootte van de overblijvende fouten besproken in de vorige sectie, zijn kruispuntverschillen met name een indicatie voor baanfouten van de satelliet. Geoïdefouten spelen geen rol meer in de kruispuntver schillen vanwege conditie (4). Eliminatie van baanfouten is nu mogelijk door één of meerdere zgn. trend- of foutenfuncties te schatten uit de aanwezige hoogteverschillen op de kruispunten die uit de GDR-gegevens volgen. Zo'n trendfunctie is niets anders dan een modellering van een baanfout over een profiel dat de altimeter heeft gemeten. Voor een willekeurig baanstuk dat korter is dan ongeveer 5000 km, is het rea listisch om hiervoor bijvoorbeeld een lineaire tijdsafhan kelijke functie Ar{t) in de vorm van Ar,(t) a, (t - ff) b, (6) aan te nemen. In deze vergelijking stelt t een absolute tijd voor, terwijl a„ b, en ff respectievelijk de drift, optel- constante en de referentietijd voorstellen, die bij het be treffende baanstuk horen. In wezen is een kruispunt- verschil Ahij dus te beschrijven met de waarnemingsver gelijking: A/i/y Ar, (tt]) - Ari fy(7) waarbij f,y de tijd binnen baanstuk i voorstelt wanneer j gesneden wordt. (Voor fyï geldt het omgekeerde.) Het uit eindelijke doel van dit soort waarnemingsvergelijkingen is de schatting van de coëfficiënten a, en b, door middel van een kleinste kwadratenvereffening. De analogie met andere geodetische vereffeningsproble men, zoals een waterpasvereffening, is duidelijk. Het is derhalve niet verrassend dat kruispuntvereffeningen sin gulier zijn. Dit is gemakkelijk in te zien door bijvoorbeeld alle b, coëfficiënten met eenzelfde waarde te verhogen; 69

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 13