C positie )-
y
4y l
x
gaan, maar dat ze eerst worden opgeslagen. Voor opslag
moet een datastructuur (een wijze van schrijven voor de
elementaire gegevens) en een databasestructuur (een
wijze van ordenen van deze gegevens) worden gekozen.
De datastructuur en de databasestructuur worden in eer
ste instantie bepaald door de manier waarop en de volg
orde waarin ze vanuit de opname aan de database wor
den aangeboden. Over het algemeen is dit niet een struc
tuur die de gegevens goed toegankelijk maakt voor het
latere bewerkingsproces. Vandaar dat ze meestal via een
aantal voorbewerkingsstappen worden omgewerkt tot
een structuur die wel toegankelijk is (zie de pijl terug uit
de bewerkingsfase naar de database). Zoals we eerder
hebben gezien, behoeven deze voorbewerkingsstappen
zich niet te beperken tot het omwerken van de gegevens
structuur, maar kunnen ze ook dienen om andersoortige
gegevens uit de oorspronkelijke af te leiden (coördinaten
uit hoeken en lengten). De uiteindelijke datastructuur
wordt dan bepaald door de wijze van gegevensinwinning,
de bewerkingen die men erop wil uitvoeren, maar ook
door de aard (of betekenis) van de gegevens zelf bij
voorbeeld polygoondata vragen een andere structuur dan
rasterdata en daarnaast door de informatiedrager die
wordt gebruikt.
4. De samenhang tussen datastructuren en seman
tiek
De keuze van een datastructuur is dus een heel essen
tiële stap bij het opzetten van een Gl-systeem. Deze
wordt bepaald door de gegevenstypen en de daartussen
geldende basisrelaties. De formele datastructuur hangt
daarom nauw samen met de aard van de gegevens. La
ten we dit toelichten aan de hand van de twee hoofdstruc
turen, die men bij Gl-systemen tegenkomt, te weten de
rasterstructuur en de polygoon- of vectorstructuur.
Als de toestand in het terrein wordt beschreven door een
aantal thematische kenmerken kan aan ieder rasterele-
ment een waarde per kenmerk worden toegekend. Men
kan bijvoorbeeld per rasterelement aangeven wat het
landgebruik ter plaatse is, of de bodemsoort of vegetatie.
Men kan de lokale hoogte boven zeeniveau aangeven of
de hellingsklasse.
In een raster worden de terreinkenmerken dus direct
gekoppeld aan de positie van de rasterelementen. Gaat
het om een puntraster, dan hebben de gegevens alleen
betrekking op de positie van ieder punt. Bij een celraster
hebben de gegevens betrekking op het gebiedselement
dat door iedere cel wordt beschreven.
Polygoon- of vectorgegevens
De termen „polygoon"- en ,,vector"-gegevens worden in
de literatuur vaak naast elkaar gebruikt. In deze tekst
wordt bij voorkeur de term ,,polygoon"-gegevens ge
bruikt. Het begrip polygoon staat hier voor de meetkun
dige figuur bestaande uit meerdere zijden die elkaar in
hoekpunten (knooppunten) onder verschillende hoeken
ontmoeten. Dit woordgebruik wijkt af van wat men nor
maal in de literatuur vindt. Voor deze afwijking is geko
zen, omdat deze de vrijheid geeft om over polygonen in
geometrische zin te spreken zonder direct naar de
terreinobjecten te hoeven verwijzen waarop ze betrekking
hebben. Bovendien kent men in de literatuur het begrip
„open polygoon" niet.
Gesloten polygonen.
Open polygonen.
thematische gegevens
Fig. 3.
Rasters
Een raster is een bedekking van het terrein door een
(tweedimensionaal) grid van punten of cellen, respectie
velijk een puntraster of een celraster. Zo'n raster heeft
een regelmatige structuur in die zin, dat de elementen in
twee onderling loodrechte richtingen (x- en y-richting) op
regelmatige afstanden van elkaar liggen (Ax en Ay). Hier
door is het mogelijk de eventuele positie-aanduiding van
de rasterelementen in een (x, y) coördinatensysteem te
vervangen door twee indices (i, j).
Fig. 4.
Wordt een terrein door middel van polygoongegevens be
schreven, dan houdt dat in dat naast de thematische ken
merken ook geometrische kenmerken van het terrein
worden vastgelegd. Dat betekent dat terreinobjecten wor
den geïdentificeerd, zoals percelen, meren, rivieren en
wegen. In deze tekst zal het begrip „object" voorlopig
worden gehanteerd voor thematisch (en geometrisch)
samenhangende terreinelementen. De vorm van de ob
jecten wordt met behulp van polygonen beschreven, ter
wijl de thematische kenmerken aan de objecten worden
toegekend. In dit geval zijn er dus drie soorten gegevens,
te weten: de objectaanduiding, de thematische gegevens
en de geometrische gegevens. Deze hangen als volgt
samen:
AX
Puntraster.
Fig. 2.
AX
Celraster.
objectaanduiding
thematische gegevens)
geometrische gegevens)
Fig. 5.
In de bovenstaande beschrijving wordt aangegeven wat
in iedere hoofdstructuur de elementaire gegevenstypen
en de basisrelaties daartussen zijn. Naast de structurele
aspecten van de gegevens zijn er echter ook nog de
semantische aspecten; deze betreffen de wijze waarop
de gegevens en de basisrelaties daartussen naar de toe-
NGT GEODESIA 89
61