stand in het terrein verwijzen, dus de betekenissen die er
dan worden toegekend. In eerste instantie worden deze
betekenissen via een meetproces, of de „opname" in ons
schema, vastgelegd; in tweede instantie worden ze via
bewerkingen uit de oorspronkelijke via de opname ver
kregen gegevens afgeleid.
Het voorgaande duidt erop dat er nauwe relatie bestaat
tussen de semantische aspecten en de formele data
structuur, zoals men in de taalkunde een relatie vindt tus
sen de grammatica en de betekenis van zinnen. In wezen
kan men de formele datastructuur opvatten als een verza
meling voorschriften voor het samenstellen van elemen
taire volzinnen. Deze bevatten beweringen, waaruit dan
andere beweringen kunnen worden afgeleid. Zo kan men
nagaan welk type beweringen op basis van een formele
datastructuur kan worden gedaan. Welke feitelijke be
weringen men kan doen, hangt dan nog af van de feite
lijke gegevens en relaties die in de formele datastructuur
worden vervat.
5. Bevragingen van databases
Voordat bewerkingen op gegevens kunnen worden uit
gevoerd, moeten deze eerst uit de database worden ge
haald. Een bewerking zal niet op een willekeurig stel
gegevens worden uitgevoerd, maar op specifieke ge
gevens. Dat wil zeggen dat die gegevens uit de database
moeten worden opgevraagd die aan een aantal specifica
ties voldoen. Het geven van een opdracht aan een
systeem om zulke gegevens op te zoeken, noemt men
„bevraging". De structuur van de gegevens bepaalt
welke bevragingen in principe mogelijk zijn.
Als men de twee hiervoor beschreven datastructuren
verder analyseert en vergelijkt, zal blijken dat de poly
goonstructuur in bepaalde opzichten rijker is dan de
rasterstructuur. Vooral het feit dat men objecten identifi
ceert, is daar de oorzaak van. Hierdoor is het namelijk in
een geschikte gegevensstructuur mogelijk om direct over
relaties tussen terreinobjecten te spreken zonder ver
wijzing naar hun thematische en/of geometrische aspec
ten. In een volgend artikel zal verder op de polygoon
structuur worden ingegaan. Deze rijkere structuur geeft
ruimte voor een grotere verscheidenheid aan bevragin
gen, die kunnen worden geformuleerd.
In een raster kunnen de elementen bijvoorbeeld op twee
manieren worden teruggezocht, namelijk via de thema
tische labels die eraan gekoppeld zijn en via hun posities.
Voor een raster waarin voor ieder element de hoogte en
de vegetatiesoort is gegeven, zijn voorbeelden van be
vraging:
Geef alle bosgebieden ingang via thema vegetatie.
Geef alle voorkomende vegetatiesoorten in aange
geven gebieden ingang via positie van de raster-
elementen.
Geef alle bosgebieden boven 500 m hoogte -»■ ingang
via thema's vegetatie en hoogte.
Geef alle bos boven 500 m hoogte binnen een aan
gegeven gebied ingang via thema's vegetatie en
hoogte en via positie.
In een polygoon-gestructureerd gegevensbestand kun
nen terreinobjecten worden opgezocht via hun thema
tische labels, hun geometrische kenmerken zoals ligging,
lengte en oppervlakte en via hun objectidentificatie. Voor
beelden van bevragingen zijn dan:
Geef alle huizen ingang via thematische label.
Hoeveel inwoners heeft Amsterdam ingang via ob
jectidentificatie.
62
Geef alle parken in een aangegeven gebied in
gang via thematische label en positie.
Geef alle weilanden groter dan 10 ha ingang via
thematisch label en geometrisch kenmerk.
We zien dat de aard van de bevraging hier al afwijkt van
die bij rasters. Op polygoongegevens worden soms ook
meer gecompliceerde bevragingen toegepast, zoals:
Over welke percelen loopt hoogspanningsleiding no.
x?
Welke percelen grenzen aan perceel no. x?
Welke wegen kruisen snelweg no. x, maar sluiten er
niet op aan?
Deze vragen zijn ingewikkelder van aard dan de eerder
gegeven inventariserende vragen, omdat ze gaan over
relaties tussen terreinobjecten. De beantwoording stelt
dan ook hogere eisen aan de gegevensstructuur in de
database.
Er is dus een directe samenhang tussen de gegevens
structuur en de bevraging die men op een database kan
loslaten. Men kan voor iedere gegevensstructuur nagaan
welk type bevragingen erop mogelijk zijn, of in andere
woorden welke bevragingsruimte door de gegevens
structuur wordt opgespannen. Aan de andere kant dient
men na te gaan welke bevragingen een bepaalde gebrui
ker of groep gebruikers op de database wil toepassen.
Het ontwerp van een database, en dus de keuze van een
gegevensstructuur, moet er dan op gericht zijn dat de be
vragingen van de gebruiker zo goed mogelijk vervat zijn
in de bevragingsruimte.
Voor het database-ontwerp is het dus zinvol om gebrui
kers aan de hand van de door hen toegepaste bevra-
gingstypen te classificeren, om dan vervolgens voor iede
re klasse van gebruikers een geschikte gegevensstruc
tuur te kiezen. Omgekeerd kan men zo van gerealiseerde
Gl-systemen, aan de hand van de gegevensstructuur,
aangeven voor welk type gebruikers ze geschikt zijn.
6. Gegevensonscherpte
De relatie tussen gegevensstructuur en semantiek is niet
alleen van belang voor de bevraging, maar ook voor de
wijze waarop de terreinopname wordt verricht. Naast de
twee aspecten, semantiek en structuur, verdient nu ook
een derde aspect de aandacht. Dat betreft de scherpte of
nauwkeurigheid waarmee betekenissen van gegevens
kunnen worden vastgelegd.
Dit is een terrein waar de geodeet of landmeter zich thuis
voelt; hij beschikt over een van de best ontwikkelde theo
rieën voor het beschrijven van de kwaliteit van zijn pro-
dukten. Die produkten betreffen dan de ruimtelijke vast
legging van terreinobjecten, dus de positiebepaling.
De kwaliteitsbeschrijvingen van de geodeet zijn echter
alleen hanteerbaar als het om ondubbelzinnig aanwijsba
re objecten gaat, die zich goed laten vastleggen in de
vorm van een aantal karakteristieke punten waarvan dan
de positie door de landmeter wordt bepaald. In dat geval
wordt de nauwkeurigheid van de plaatsbepaling voor
namelijk beïnvloed door het meetproces en de idealisatie-
nauwkeurigheid van de objecten. Dat laatste betreft de
nauwkeurigheid waarmee karakteristieke objectpunten
zich laten aanwijzen. Daar waar eerder werd gesproken
over „ondubbelzinnig aanwijsbare objecten" werd be
doeld dat de idealisatienauwkeurigheid van dezelfde orde
is als, of beter dan de nauwkeurigheid van de puntsbepa-
ling ten gevolge van andere meethandelingen, zoals
hoek- en afstandmeting.
NGT GEODESIA 89