Met het voorgaande wil ik nogmaals duidelijk maken, dat een topografische kaart voor een nutsbedrijf niet meer is dan een hulpmiddel om een aantal bedrijfsmiddelen te kunnen registreren, waaruit informatie kan worden ver kregen voor het beheer van deze bedrijfsmiddelen, om zodoende de doelstelling van het bedrijf te kunnen rea liseren. Een nutsbedrijf dat over zeer slecht topografisch kaart materiaal beschikt, heeft het wat moeilijker bij het uitvoe ren van secundaire of tertiaire taken. De kwaliteit van het produkt (het leveren van elektriciteit of water bijvoor beeld) wordt er niet wezenlijk door aangetast. Anders geformuleerd: het bestaansrecht valt of staat niet met de kwaliteit van het topografisch materiaal, ofwel: de GBKN behoort niet tot de risicofactoren van een nuts bedrijf. Een sterkere conclusie is dan ook, dat een nutsbedrijf best zou kunnen leven zonder te kunnen beschikken over een GBK. Deze ontboezeming wilde ik om twee redenen hier te berde brengen. In de eerste plaats zou ik alle betrokkenen de tot nu toe gehanteerde verdeelsleutel met betrekking tot de kosten van de GBKN in heroverweging willen geven. De meest gehanteerde verdeelsleutel is: 50% Kadaster, 25% ge meenten en 25% nutsbedrijven. Deze kostenverdeling weerspiegelt niet het belang dat de verschillende partijen hebben bij de GBKN. In de tweede plaats is het bedoeld als een, wellicht ver late, reactie op de veel gehoorde opvatting in de zestiger en zeventiger jaren, dat vooral de nutsbedrijven zo'n be hoefte zouden hebben aan één uniforme ondergrond voor de registratie van hun leidingen, waardoor de uitwis seling van gegevens beter zou kunnen verlopen (hetgeen op zich juist is) en het aantal gevallen van schaden aan leidingen drastisch zou worden verminderd (hetgeen wij zeer sterk betwijfelen). De leidingenregistratie is vooral bestemd voor het beheer van de eigen bedrijfsmiddelen. Deze taak kan nimmer aan derden worden overgelaten, hetgeen tevens de be langrijkste reden was waarom de nutsbedrijven zich steeds fel hebben gekeerd tegen de ontwerpwet op de leidingen(beheerders)registratie. Daarnaast spreekt het voor zich, dat derden nooit méér informatie over de lei dingen nodig kunnen hebben dan de beheerder zelf. Uit wisseling van leidinggegevens is een secundaire maar noodzakelijke activiteit, die vooral het algemeen belang dient. Ook leidingbeheerders willen natuurlijk zoveel mogelijk schade aan hun bedrijfsmiddelen voorkomen. Een uniforme, kwalitatief goede basiskaart zoals de GBKN is voor het verstrekken van liggingsgegevens niet van primair belang voor de nutsbedrijven zelf, maar veel eer voor de verzamelaars van leidinggegevens, in casu gemeenten en uitvoerders van graafwerkzaamheden. Tijdig overleg tussen alle partijen, in projecten waarbij graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, is vele malen effectiever dan het al of niet beschikken over een moder ne GBKN. Het is met name daarom, dat de nutsbedrijven initiatieven hebben ontwikkeld, die leidden tot de oprichting van KLIC's. Intussen is ons gehele land bedekt met deze informatiecentra, behalve in Noord- en Zuid-Holland en in Limburg. Ook daar zijn overigens de besprekingen in volle gang om op korte termijn een KLIC op te richten. NGT GEODESIA 89 Ondanks het voorgaande waren het toch veelal de nuts bedrijven die het initiatief namen tot het opstarten van nieuwe GBKN-projecten. Een belangrijk motief hiervoor was uiteraard de behoefte tot vernieuwing van het ver ouderde kaartmateriaal. Daarnaast bestond echter bij de nutsbedrijven ook de overtuiging, dat één uniforme basis- kaart voor het gehele land een hoger ideaal zou kunnen dienen. De suggestie dat de GBKN bij een gezamenlijke aanpak voor de gebruikers goedkoper zou worden dan voorheen voor soortgelijke kaarten werd betaald, is tot op heden echter een illusie gebleken. De opstelling van de nutsbedrijven, dat zij niet méér voor de GBKN wilden betalen dan zij voor GBK's uitgaven, en daarom concurrerende offertes van particuliere bureaus naast die van het Kadaster wilden zien, is hen soms kwa lijk genomen. Dit ondanks het feit, dat de Voorlopige Cen trale Kaarterings Raad (VCKR) in haar advies van 1983 aan de minister adviseerde het marktmechanisme te laten prevaleren boven het verplicht stellen van de GBKN, welk advies door de minister werd opgevolgd. Dat na meer dan tien jaar GBKN pas 25% van ons land met GBKN's is bedekt, die bovendien een zeer pluriform karakter hebben (bijna kunnen we spreken van een GBKN-F, GBKN-G, GBKN-Dtot en met GBKN-L) is mijns inziens te wijten aan drie belangrijke factoren: de onmacht van het Kadaster c.q. de onwil van de centrale overheid om in GBKN-projecten meer bij te dragen dan 50%, al was het maar in de vorm van voor financiering; de veel te ongecoördineerde en autonome opstelling van de provinciale kadastervestigingen; de te omvangrijke taaktoedeling aan de PKC's. In gebieden waar een duidelijke behoefte bestond aan nieuwe kaarten, maar niet alle gebruikers (meestal ge meenten) in staat waren te participeren, wilde of kon het Kadaster niet meer bijdragen dan de inmiddels gebruike lijke 50%. Dit zou voor de overige gebruikers, meestal dus nutsbedrijven, een niet reële verhoging van de kosten betekenen of zelfs uitstel van het project. Om zo'n project toch van de grond te krijgen, werden ver volgens meestal in PKC-verband onderhandelingen gestart over de inhoud, methode van vervaardiging, mate van naverkenning en kostenverdeling, met als uiteindelijk doel acceptabele kosten te verkrijgen voor de partici panten. Dit laatste geldt slechts dan, indien de extra kosten om naderhand via de bijhouding tot een standaard-GBKN te komen, niet op de nutsbedrijven worden verhaald. Deze gang van zaken leidde tot ernstige vertraging enerzijds en pluriforme kaarten anderzijds. Deze lang niet optimale situatie rondom de GBKN waarvan de meeste pijn terechtkomt bij het Kadaster zelf en enkele landelijke ge bruikers zoals de PTT zou mijns inziens slechts kunnen worden verbeterd, indien: de PKC's slechts tot taak krijgen het aangeven van de prioriteiten in het provinciale GBKN-plan; de kadastervestigingen de onderhandelingen over laten aan de Hoofddirectie in Apeldoorn; de overheid eenmalig een bedrag beschikbaar stelt (bijvoorbeeld 50 miljoen gulden) om projecten met een standaard-GBKN gedeeltelijk voor te financieren, in dien niet alle potentiële gebruikers vanaf het begin meedoen. Door deze wijze van voorfinanciering kunnen de gemeen ten vier a vijf jaar naijlen in de aanschaf van de GBKN. 125

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 21