VLN Conclusies Uit het voorgaande blijkt, dat voor koppeling van de drie bestanden nogal wat aanpassingen aan de bronbestan den dienen te worden gepleegd. Zowel wat betreft defini tie, formaat, schrijfwijze, actualiteit als volledigheid van de adressen zijn er grote verschillen. De aanpassingen ten behoeve van UBIS-toepassing kunnen zeker niet al tijd vanuit de eigen doelstelling worden gedragen. Vooral dit laatste zal de weg naar een landelijk UBIS bemoei lijken. Het resultaat van het RAVI-onderzoek is in ieder geval, dat er een begrippenapparaat is geformuleerd op basis waarvan de koppelbaarheid van bestanden kan worden beoordeeld. Dit begrippenapparaat heeft in dit artikel een centrale plaats, omdat dit als „gereedschap" bij allerlei koppelingen kan worden ingezet. Het feit dat de drie bestanden verschillen hebben in adressen, hangt ook samen met het feit dat de definiëring van het gebruiksobject en de toekenning van een adres aan dat object niet landelijk is georganiseerd. De ge meenten zijn verantwoordelijk voor de creatie van adres sen en dus impliciet voor de definiëring van de objecten waaraan dat adres moet worden toegekend. Per gemeente zal bij de creatie van adressen zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij die werkproces sen, waarbij een adres relevant is. Hierbij valt te denken aan: woningen in het kader van de bevolkingsboekhou dingen; gebouwen in het kader van de bouwverordening; woningen in het kader van de woonruimteverdeling; de aanwezigheid van nutsvoorzieningen ten behoeve van de nutsbedrijven; de belastingobjecten in het kader van de gemeente lijke belastingen; bestelobjecten ten behoeve van de PTT. Ook het ontbreken van landelijk geaccepteerde richtlij nen over de definitie van een gebouw (waaraan een straatnaam en huisnummer wordt toegekend) heeft tot gevolg, dat landelijke adresgebruikers óf in contact moe ten treden met de ongeveer 700 gemeenten öf aan sluiting moeten zoeken bij de PTT. De PTT stelt overi gens alleen adresreeksen ter beschikking, omdat de adressen commercieel worden geëxploiteerd en vrijgave van de adressen tot concurrentie leidt. Al met al betekent dit, dat een landelijk UBIS niet eenvou dig te realiseren is. De objectafbakening en adrestoekenning is in grote steden zoals Amsterdam niet eenvoudig. 174 De leden die de gemeenten vertegenwoordigen in de RAVI, hebben er overigens onvoldoende vertrouwen in dat een UBIS, opgebouwd uit de drie landelijke syste men, een resultaat oplevert, dat voldoende kwaliteit heeft om voor het merendeel van de denkbare gemeentelijke toepassingen te kunnen worden benut. De gemeenten kunnen wat dat betreft het systeem beter in eigen huis opbouwen. Binnen elke gemeente is in het OGB-systeem de relatie adres/perceel gelegd. Via Tele Atlas, een bedrijf dat voor geheel Nederland het lijnseg- mentennetwerk heeft opgebouwd, kunnen de gemeenten de lijnsegmenten afnemen. De koppelingsproblemen adres/perceel/lijnsegmenten zijn door de schaalgrootte op gemeentelijk niveau goed op te lossen. Aldus ontstaat binnen de gemeente een „lokaal uniform basisidentifica tiesysteem". Een belangrijke beperking die aan het UBIS-onderzoek kleefde, was het feit dat de drie bronbestanden PAP, GBR en VLN als uitgangspunt dienden te worden gehan teerd, te meer omdat een volledig lijnsegmentennetwerk thans ook door Tele Atlas is opgezet. Hopelijk zal met de op stapel staande nieuwe samenstelling van de RAVI dit soort beperkingen tot het verleden behoren. Literatuur Basisidentificatiegegevens gestandaardiseerd. RAVI-rapport no. 14. ISBN 90-72669-14-5 1987. Blitz, ir. E. C. C., Precisie en betrouwbaarheid in de planologische geodesie. NGT Geodesia, 1981, p. 131. Remmers, Caspar, Kwaliteit in Beeld een studie naar de kwalita tieve aspecten van de vastgoedinformatie. Afstudeerscriptie TU Delft, 1986. NGT GEODESIA 89 - 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 14