EE 4) arctan V2 n Prewitt operator Sobel operator de classificatiemethode is erg gevoelig voor ruis; verschillende objecten met dezelfde spectrale eigen schappen kunnen niet van elkaar worden onderschei den; de trainingsgebieden zijn wegens belichtingsomstan digheden slechts lokaal bruikbaar, waardoor voor elk beeld apart trainingsgebieden moeten worden aange wezen; textuur kan foute classificaties veroorzaken. Koppeling tussen digitaal beeld en kaart wordt gewoonlijk bewerkstelligd door eerst de kaart om te zetten tot een digitaal bestand en vervolgens beeld en kaart in de vorm van overlays af te beelden op hoge resolutie beeldscher men. De kaart kan zowel in raster- als vectortoestand zijn. De bewerkingen worden handmatig uitgevoerd met be hulp van randapparatuur (bijvoorbeeld cursor). Deze werkwijze benut slechts gedeeltelijk de digitale mogelijk heden, namelijk die van gegevenspresentatie en -regis tratie. De feitelijke integratie geschiedt door de mens. Het streven is deze integratie langs algoritmische weg tot stand te brengen. Onder integratie verstaan we hier het volledige proces om tot geautomatiseerde realisering van de gewenste taken te komen. Dit proces kan worden gesplitst in drie fasen: geometrische koppeling; positionele koppeling; thematische koppeling. Deze fasen duiden geen volgorde geen hiërarchie aan, want er zijn nogal wat dwars- en terugkoppelingen nodig die een vrij ingewikkelde structuur kunnen verto nen. De structuur zal afhankelijk zijn van randvoorwaar den, zoals beeldtype en gewenste nauwkeurigheid, maar gedetailleerde kennis hierover ontbreekt nog. Veel onder zoek zal nodig zijn om deze kennis te verwerven. Wellicht dat hardware en bepaalde rekentechnieken gebaseerd op neurologische netwerken van nut kunnen zijn. Geometrische koppeling Daar het GIS het basissysteem vormt, is men in eerste in stantie geneigd om de koppeling van beeld naar GIS tot stand te brengen. Eenvoudiger is het echter om elk per ceel het basiselement in de vectorieel GIS apart in het beeld te „projecteren", hetgeen feitelijk neerkomt op het transformeren van de coördinaten van de knoop punten. Niet alleen wordt hierdoor de koppeling sneller tot stand gebracht (er is bijvoorbeeld geen resampling nodig), maar is het ook eenvoudiger „de oude toestand" te benutten bij de beeldanalyse. Voor de geometrische koppeling zijn paspunten en een geometrisch transformatie model (GTM) nodig. Van de paspunten zijn de coördinaten in zowel GIS als beeld ruimte bekend. Gebruikelijk is om ze met een cursor aan te wijzen, maar het is ook mogelijk om ze automatisch op te sporen met zgn. matching technieken [7], Veelal worden ontschranking, affiene transformatie en tweede en hogere orde polynomen als GTM's gebruikt, afhankelijk van het type beelden. De precisie van de paspunten, de mate van geometrische samenhang tussen de pixels onderling, alsmede de mate waarin het GTM aansluit op de daadwerkelijke geometrie van het afbeeldingsproces beïnvloeden het verdere kop pelingsproces, vooral de tolerantiedrempels bij de te nemen beslissingen. Positionele koppeling Bij de positionele lijn worden lineaire structuren in het beeld opgespoord. Daarvoor staan meerdere technieken ter beschikking. Grensdetectie is de voornaamste. Gren zen in beelden scheiden gebieden die kunnen verschillen in gemiddelde grijswaarde of in textuur. Om randen op grond van textuur op te sporen, dient het beeld te worden gesegmenteerd met behulp van zgn. textuurmaten. Hierbij wordt aan elk pixel een waarde toe gekend, die samenhangt met de ruimtelijke variantie van de grijswaarden van de omgeving. Haralick [4] geeft een aantal maten; zie ook [8]. De textuurwaarden kunen ver volgens worden behandeld als waren zij grijswaarden. Grensdetectie bestaat uit twee stappen: randdetectie; lijnvolging. Randdetectie kent verscheidene benaderingswijzen. Die welke berusten op het gebruik van differentiërende ope ratoren, zijn de voornaamste. Hierbij worden, voor elk pixel, de gradiënten van de grijswaarden bepaald in twee orthogonale richtingen; meestal zullen deze correspon deren met de gridlijnen, maar noodzakelijk is dat niet. De gradiënten gx en gy worden, ten behoeve van een vlotte rekenkundige afhandeling, ondergebracht in mas kers: de operatoren. Fig. 6 geeft de maskers voor een aantal typen gradiënten. Uit gx en gy kunnen de sterkte M en de richting <t> van de rand worden berekend: M ]/9x 9y normaal gradiënt Roberts operator 0 1 -1 0 1 0 0 -1 -1 0 1 -1 0 1 -1 0 1 -1 -1 -1 0 0 0 1 1 1 -1 0 1 -2 0 2 -1 0 1 -1 -2 -1 0 0 0 1 2 1 Fig. 6. Maskers van enkele randdetectoren. Elke randdetector heeft twee maskers, werkend in orthogonale richtingen. 178 NGT GEODESIA 89 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 18