Een vreemde eend in de bijt: de fysische begrenzingen bij geodetische metingen*) of Inleiding Instrumenteel door prof. ir. J. C. de Munck, Vakgroep Mathematische en Fysische Geodesie van de TU Delft. SUMMARY Physical limitations on geodetic measurements In the opinion of the author, the task of a physicist at a geodetic institute should be to study the physical limitations on geodetic measurements. He illustrates this point of view with examples from instruments, measuring methods and the role of mea suring noise. Al sinds 1951toen ik als natuurkundige bij de toenmalige onderafdeling der Geodesie kwam, vraag ik me af wat de belangrijkste taak zou moeten zijn van zo'n natuurkun dige onder de geodeten. Uiteindelijk ben ik tot de conclu sie gekomen dat een groot deel van de taken kan worden samengevat als het bestuderen van de fysische begren zingen van geodetische metingen. In dit artikel wil ik een paar ideeën geven over fysische begrenzingen bij instru menten, bij media, bij ruis, en bij de definitie van (meet)objecten. Allemaal aspecten die onze belangstel ling hadden, of zouden moeten hebben. Toevoegen van ruis Ik wil beginnen met het verbazingwekkende verschijnsel, dat het soms mogelijk blijkt om de meetnauwkeurigheid te verbeteren door toevoeging van ruis. Om dit in te zien, beschouwe men fig. 1. Veronderstel dat men metingen met een zeer geringe spreiding (fig. 1A) moet weergeven met een relatief grove schaal (alleen hele schaaldelen mogen worden gebruikt). Als al deze metingen liggen tussen 3,48 en 3,49, zal men iedere keer 3 aflezen en 77777771 A B Fig. 1. Betere nauwkeurigheid door toevoeging van ruis. Dit artikel is een bewerking van een voordracht, gehouden in Polen in oktober 1988 in het kader van de samenwerking tussen de Universiteit van Olsztyn en de TU Delft. In zekere zin is het ook een afscheidsverhaal van de schrijver. Maar als de spreiding veel groter zou zijn, bijvoorbeeld doordat ruis was toegevoegd, dan komt het gemiddelde van de aflezingen veel dichter bij de juiste waarde (fig. 1B). In de praktijk zijn er inderdaad voorbeelden van het ver beteren van de nauwkeurigheid door het toevoegen van ruis: het tikken op een barometer voor het aflezen; een balans en ook een gyrotheodoliet moet men af lezen in bewegende toestand; voor goede hoekmetingen is enige turbulentie van de lucht helemaal niet slecht; bij analoog-digitaal omzetting past men vaak „dithe ring" toe, dat wil zeggen men voegt kunstmatig ruis toe aan het analoge signaal. Methode Heuvelink In het begin van deze eeuw interesseerde professor Heuvelink zich voor de kwaliteit van theodolietranden. Als men de randfouten wil meten, stuit men op de moeilijk heid dat bij hoekmeting een verschillende randfout op treedt in ieder van de beide richtingen. Heuvelink loste deze moeilijkheid op door aan te nemen, dat de rand fouten verliepen volgens een gladde functie van de becij fering van de rand. Zo konden deze randfouten in een reeks van Fourier worden ontwikkeld. Bij de methode Heuvelink wordt een constante (onbekende) hoek geme ten in een groot aantal randstanden; daarna worden de Fourier-coëfficiënten opgelost door middel van een klein ste kwadratenvereffening [Bakker, 1970]. Bijna een halve eeuw later werkte ik mee aan het Interna tionaal Geofysisch Jaar 1957, waar werd getracht de theorie van Wegener over de beweging van aardschollen te bewijzen met behulp van nauwkeurige astronomische lengtebepalingen. Daarvoor zou gebruik worden gemaakt van een doorgangsinstrument. Dit is een instrument waarvan de kijker zeer precies in het meridiaanvlak moet kunnen draaien. De tappen moeten dan ook zeer nauw keurig cirkelcylindrisch zijn. Zij waren „gelapt", wat bete kent dat ze misschien niet helemaal precies cirkelvormig, maar toch wel zeer glad waren. De afwijkingen van de cirkelvorm moesten worden bepaald tot op enkele hon derdste micrometers nauwkeurig. Zo'n tap werd ge plaatst in een V-vormig lager (fig. 2) en afgetast met de naald van een elektronische verplaatsingsopnemer. NGT GEODESIA 89 - 4 185

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 25