Mogelijkheid om objecten te definiëren Eindopmerking Appendix dq K dt kan bestaan uit korte pulsen of kan meer continu zijn. Er kan meer of minder correlatie optreden in de tijd; bij een zeer korte correlatietijd spreekt men van witte ruis. Het is hier niet de plaats om verder op de details in te gaan. Eén punt wil ik echter nog noemen: Bij telecommunicatie en bij verschillende meettechnieken werkt men meer en meer met radiogolven die gemodu leerd zijn met zogenaamde pseudo-stochastische codes. Omdat zulke signalen een zeer grote bandbreedte heb ben, spreekt men ook wel van spread spectrum". Voor beelden zijn de signalen van de GPS-satellieten en van de radioplaatsbepalingssystemen Syledis en Geoloc. Zulke signalen hebben een zeer lage vermogensdicht heid in hun spectrum. In de ontvangers van dergelijke systemen maakt men gebruik van speciale filters, die al leen gevoelig zijn voor een specifieke code. De meeste gebruikers van radiogolven echter ontvangen signalen van zenders met een nauwe frequentieband en gebruiken dus ontvangers die geschikt zijn voor zo'n nauwe band. (Deze frequentiebanden worden internationaal vast gesteld door de CCIR, een commissie van de URSI, de Union Radio Scientifique Internationale.) Op deze manier ziet een klassieke ontvanger, binnen zijn nauwe frequen- tieband, alleen maar een klein beetje witte" ruis, en wel zo weinig, dat de individuele gebruiker de storing niet kan lokaliseren; hierdoor hoort men zelden klachten. Spread spectrum werkt voor de ethervervuiling net als hoge schoorstenen voor de luchtvervuiling: geen klach ten, maar des te meer vervuiling als iedereen er gebruik van maakt. Aan het einde van dit artikel komen we tot de meest essentiële fysische begrenzing, namelijk de mogelijkheid om een meetobject te definiëren. Er zijn objecten waar aan we getallen kunnen toekennen met een eindige nauwkeurigheid. Zo kan men de plaats van een boom op zo'n halve meter nauwkeurig aanduiden, de hoogte van een waterpasmerk op bijvoorbeeld 0,1 mm en de opper vlakte van een land (geprojecteerd op bijvoorbeeld de ellipsoïde) binnen enkele delen op de miljoen. Deze begrenzing in de nauwkeurigheid is essentieel voor de objecten, hoewel men kan trachten beter te definiëren ob jecten te vinden (een bout in een boom, een betere water pasbout, enz.). Er bestaan ook objecten die niet met een eindige nauw keurigheid kunnen worden bepaald of gemeten. Een voorbeeld is de lengte van een kustlijn, die in enorme mate toeneemt naarmate men in kleinere details kijkt. Een ander voorbeeld is de oppervlakte van een poreus materiaal of zelfs de oppervlakte van een land met al zijn grasjes en zandkorrels. Nog minder stabiel is de loodlijn op ,,het" fysisch aardoppervlak. Het is mogelijk om met een zekere nauwkeurigheid een getal toe te kennen aan de genoemde objecten door intro ductie van wat vaagheid bij ieder punt van de kustlijn, van het oppervlak, enz. [Mandelbrot, 1977], Als er een tendens is naar een zekere gladheid, zoals bij de Hollandse kust, of bij de vorm van de aarde, zal binnen een bepaald gebied de maat weinig variëren als functie van de vaagheid van de punten. Zo zal de lengte van de Hollandse kust tussen Hoek van Holland en Den Helder niet veel veranderen voor vaagheden tussen 0,1 en 10 km en in het gebied van 1 tot 100 km zal het oppervlak van de aarde redelijk te definiëren zijn. Naar mijn mening zijn verdere studies hieromtrent minstens interessant, en mogelijk ook van praktisch belang. Dit artikel handelt over natuurkundige begrenzingen waarmee de geodeet zal moeten leven; het zijn begren zingen die gemakkelijk aanwijsbaar zijn, in tegenstelling tot andere, veel belangrijker begrenzingen van sociale, financiële, politieke en menselijke aard. Mogelijke betekenissen van de vergelijkingen 1 en 2. Voor elektronische afstandmeting n, - 1 k R de aanname voor de schaal, waarbij n; (i 1,2) de brekingsindex voor frequentie f, K een factor onafhan kelijk van de plaats en R een groot heid onafhankelijk van de frequen tie. X de gevraagde afstand (benaderd). Y, n| ds de gemeten optische weglengte. Z J"Rds een parasitaire onbekende, onaf hankelijk van de frequentie. Voor hoekmeting k,R de aanname voor de schaal, waarbij dq An i de dwarscomponent van grad n. X de gevraagde hoek. Yj de gemeten hoek volgens de raaklijn aan de lichtstraal. Z 1 Rsds een parasitaire onbekende onafhan- s kelijk van de frequentie. Voor hydrostatische waterpassing 1 de aanname voor de schaal, waarin k, onafhankelijk van de plaats in de buis, t t(s) de lokale temperatuur, y. y.(s) het lokale soortelijk ge wicht van het water. y° soortelijk gewicht van het water bij het uiteinde met het hoogste ni veau. X het gevraagde hoogteverschil tus sen de beide bouten. Yj het gemeten hoogteverschil van de bouten boven de waterniveaus. Z _ft sin a ds de parasitaire onbekende, waarin a de helling van de buis (fig. 3) en t de temperatuur. Voor mechanische afstandmeting K de lineaire uitzettingscoëfficient, on afhankelijk van de plaats op band of draad. Dit is hier de aanname over de schaal. X de gevraagde afstand. Y| de gemeten afstand. Z /tj dl de parasitaire onbekende. 188 NGT GEODESIA 89 - 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 28