Reactie op „Een aanzet tot een geografische informatietheorie" door Chris Nelis. wel of toch maar niet Literatuur Bakker, G., The adjustment of primary measurements with special reference to circle testing methods. Rijkscommissie voor Geode sie, Publ. 3 no. 2, Delft. 1970. Bakker, G. en J. C. de Munck, Technische metingen. Collegedictaat Geodesie, TU Delft. 1979. Bilham, K., The elimination of refraction errors in precision surveying a hydrostatic pressure level. Presented at the IAG conference Tokyo. 1982. Brunner, F. K. (ed.), Geodetic refraction, effects of electromagnetic wave propagation through the atmosphere. Springer Verlag. 1984. De Jong, C. D. en J. C. de Munck, Computing the heading effect at M. F. and L. F. position fixing. Proc. Int. Symp. Marine Positioning, Reston, USA, 1986. De Munck, J. C., Recherche sur la determination precise du profil des axes de rotation. Presented at the Gen. Ass. IAG, Rome. 1954. De Munck, J. C., The theory of dispersion applied to electro-optical distance measurement and angle measurement. Rijkscommissie voor Geodesie, Publ. 3 no. 4, Delft. 1970. Hartmann, G. K. and R. Leitinger, Range errors due to ionospheric and tropospheric effects for signal frequencies above 100 MHz. Bull. Géod. 58, p. 109-136. 1984. Hradilek, L., Horizontal and vertical survey control by three- dimensional triangulation. Proc. Survey Control Networks, Meet ing Study Group 5B, FIG, at Aalborg. Heft 7 Hochschule der Bundeswehr, Miinchen 1982, p. 239-244. Hübner, E., Der Einfluss des Windes bei der Bestimmung der ter- restrischen Refraktion aus Schallaufzeitdifferenzen. Vermes- sungstechnik, 34, p. 128-130. 1986. Klobuchar, J. A., Ionospheric time-delay algorithm for single frequen cy GPS users. IEEE Trans AES, 23, no. 3, p. 325-338. 1987. Mandelbrot, B. B., The fractal geometry of nature. Freeman Co. New York. 1977. Mitec, L. A. and I. Pakvor, A retrospect on the vacuum meridian marks of the Belgrade large transit instrument. Bull. Obs. Astron. Belgrade No. 128. 1977. Waalewijn, A., Hydrostatic levelling in the Netherlands. Surv. Rev., 17, p. 212-221 en 267-276. 1964. Het is een loffelijk streven dat we na al het gepraat over vastgoed systemen uit Delft nu een aanzet krijgen tot een meer theoretische benadering uit Wageningen. De benadering van prof. dr. ir. M. Molenaar in NGT Geodesia 1989 no. 2 noodt wel tot het plaatsen van een aantal kanttekeningen die bij een verder uitbouwen van deze aanzet mijns inziens een nadere overdenking waard zijn. Het artikel behandelt de geografische informatietheorie en datastruc turen zonder deze begrippen nader te definiëren. De lezer moet het tussen de regels door met de vage omschrijving „ruimtelijke informa tie" doen. Juist deze definitie is zo belangrijk, omdat elders in het artikel de geometrische gegevens anders worden behandeld dan de (andere) thematische gegevens van de objecten en daarmee het enige verschil vormen met andere informatiesystemen/theorie. Een duidelijke motivatie voor een aparte behandeling van geometri sche gegevens zie ik ook niet, of het moet zijn dat wij landmeters/ geodeten zo ,,coördinaat"-gefixeerd zijn, dat zij voor ons als niet- gebruikers van het systeem het allesoverheersende kenmerk vor men. Ook een burgerlijke stand (GBA) bevat plaatsgegevens, maar het is eerder een MIS (Mens Informatie Systeem) dan een GIS. Mijns inziens onderscheidt een GIS zich niet van andere informatie systemen qua theoretische benadering; alleen voor bepaalde hande lingen met behulp van het geometrische gedeelte van de gegevens kunnen specifieke structuren en methodologieën e.d. noodzakelijk zijn. Alle andere uitspraken in het artikel gelden niet alleen voor een GIS, maar voor alle informatiesystemen. Bij het behandelen van „enkele centrale vragen voor een geometri sche informatietheorie" meent Molenaar de rol van de „machine" (wat is dat, „machine"?) centraal te moeten stellen. Als motief geldt, dat de mens zo goed weet wat de machine doet; allicht, die is eerst door de mens bedacht en in dikke handleidingen vastgelegd. De machine is echter in korte tijd verouderd, de theorie hopelijk niet. Voor de gebruiker is de machine bovendien niet interessant, maar wel wat hij ermee kan en dat hangt af van de gegevens die erin zijn/worden opgenomen en de evoluerende mogelijkheden van de software. Dat de resultaten niet altijd komen met de snelheid en nauwkeurigheid die de gebruiker zou willen, is meer een kwestie van geld en technologische ontwikkeling dan van de theorie. Wie het weet, mag het zeggen. Het is 2 december 1988, drie dagen voor Sinterklaas, en de verwachtingen zijn hoog gespannen. Om kwart voor 10 in de morgen zegt Minister Nijpels terloops iets over de Wet WOG (Waardebepaling Onroerend Goed). Terloops, want de studiedag ging over vast goedinformatie. Nijpels zegt: „Maak je niet ongerust, beste gemeente, het Kadaster zal zich uitsluitend willen gaan bemoeien met de registratie van de waar debepaling". Gerustgesteld zakken 700 gemeenten terug in hun zetel. Deze hond zal er in elk geval niet met de worst vandoor gaan; mooi voor elkaar, misschien mogen zij het dan toch zelf doen! Wat schrijft nu Binnenlands Bestuur op 10 februari 1989? Het kabinet heeft besloten de WOG op te dra gen aan een andere centrale instantie: de Rijksbe lastingdienst! Weg is de worst! De VNG maakt nu echter al vergelijkingen met de af faires van paspoort en studiefinanciering. Volgens haar verkijkt het kabinet zich op de complexiteit en de omvang van het project. Bovendien hebben de ge meenten al jaren ervaring met het taxeren van onroe rend goed. Dat deden zij immers al jaren! Vreemd genoeg laat de Rijksvoorlichtingsdienst weten dat staatssecretaris Koning nu in overleg kan treden met de lagere overheden, d.w.z. met de VNG, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Wie krijgt de worst nu? Wie het weet, mag het zeggen! Piksel NGT GEODESIA 89 - 4 189

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 29