bij elkaar, bedrijven die zich bezighouden met geodesie en die in hun organisatie een geodeet hadden dat is iemand die op een gegeven moment in Delft uit zo'n ge bouw is gerold. Aangezien die club van geodeten in Nederland heel klein is, zal daar wel een soort relatie zijn ontstaan. Dat waren toen overigens vijf bedrijven. Het overleg met die bedrij ven vond plaats als vooroverleg voor de SSVI-vergade- ring en daar kwam op een gegeven moment ook de ont wikkeling van de branche aan de orde. Het ging slecht en het ging slechter en het ging nog een keer slechter. Ik praat dan over een jaar of vijf geleden. We werden meer geconfronteerd met déprivatisering dan met privati sering. Toen ontstonden de eerste ideeën omtrent privati sering. Wij zijn op een keer naar de heer Brokx toege- stapt en hebben hem duidelijk proberen te maken dat wij dagelijks in de markt geconfronteerd werden met dépriva tisering, want de hoeveelheid uitbestedingsbudgetten nam alleen maar af. Vanuit die bedreiging ontstond de gedachte: kijk, dit is iets waar we samen achteraan moeten, want de hele branche gaat naar de bliksem. En een gemeenschappe lijke vijand bindt. Het Kadaster heeft zich daar bij ons eigenlijk vrijwillig voor gemeld en heeft die combinatie min of meer zelf op haar geweten, zou je kunnen zeggen. Vanuit de SSVI kwam langzamerhand die gedachte van privatisering binnen en van het één komt het ander. Er kwam een eerste commissie onder voorzitterschap van de heer Henssen en die commissie werd min of meer meegegeven dat ze het bedrijfsleven moest horen. Die hoorzitting, dat was een heel vreemd gedoe. Daar zaten dus de vijf, al een beetje bekend als de Bende van 5, en de rest van de landmeetkundige wereld. Er kwam niets van terecht, omdat men bang was dat de concurrent ook van alles zou horen. Naast de vijf ontstond een oppositie; B S, Haskoning, enz. hebben ook nog eens geprobeerd een soort groep te formeren en zijn naar de heer Nijpels gestapt, zo van: wij zijn er ook nog. Vervolgens is er ook een rol toebedeeld aan het bedrijfsleven, zodat ze echt inbreng konden leveren. Wij kregen de kans ons geleidelijk aan steeds meer als eenheid te profileren, als gesprekspartner. Dat lukte de andere partij niet, want die had nog veel achterstand ten opzichte van ons. Wij hadden in SSVI-verband en vanuit die gemeenschappelijke vijandsfeer al jarenlang bij el kaar aan tafel gezeten. Dan leer je elkaar wel kennen en kun je ook gemakkelijker gemeenschappelijk optreden. Wij constateerden toch iets waarvan we dachten dat het niet goed ging; dat was DHV. DHV, die toen nog aan de andere kant stond, heeft een organisatietalent waar wij wat bang voor waren en we dachten, misschien lukt het hen om daar een blok van te maken. Dus wat doe je dan, je plukt DHV eruit en die trek je in je eigen kamp. En zo is de B6 geboren. Ir. J. Zijlstra: Een gemeenschappelijke opponent bindt. Het Kadaster heeft zich daarvoor bij ons eigenlijk vrijwillig gemeld en heeft die combinatie min of meer zelf op haar geweten. komen, dat na zes jaar voldoende body had om een zelf standige positie in de Nederlandse markt te krijgen. Dat moest worden ingevuld. Een van de problemen was het arbeidsvoorwaardelijke; al die mensen moesten over naar dat bedrijf. Daarna begon de afrondende fase, waar in we eind 1988 dus zijn geëindigd, met opnieuw een stuurgroep. Het besluit was genomen, dus de zaken moesten verder gewoon worden geregeld. Ik heb toen met wat handige jongens in de werkgroep P(ersoneel) geprobeerd het arbeidsvoorwaardelijke inzichtelijk te krijgen en er was ook een werkgroep JF (juridische zaken en financiën). Daar hebben we ons als zes over opgesplitst en steeds gezorgd dat we elkaar niet afvielen. Dat heeft me menige avond gekost. Proberen met z'n zessen op één lijn te blij ven en steeds weer die modellen doorexerceren, die van de andere kant (Kadaster) werden aangereikt. Dat is doorgegaan tot midden vorig jaar en toen kwamen de eerste gedachten rondom het detacheringsmodel. Onder tussen kregen we ook het hele vakbondsverhaal over ons heen (gemopper). Het detacheringsmodel loste voor de werkgroep P het grootste probleem op. De mensen hoefden namelijk niet direct over, dat konden we twee jaar voor ons uit schui ven. Ondertussen verdween ook het verhaal van 25 of 22 miljoen en 240 of 215 mensen van tafel. Op alle manieren is dat teruggerekend en uiteindelijk uitgekomen op 12 miljoen, met naar schatting 80 mensen (maximaal 100) en dat zijn er uiteindelijk 66 geworden. Essentieel is, dat uiteindelijk het detacheringsmodel er uitgerold is. De mensen zijn nog ambtenaar; ze werken bij ons en de vijf collegabedrijven. Over twee jaar komen ze naar ons over en moeten dan worden ingepast in onze CAO. Vervolgens trad de periode in van de stuurgroepen; daar in heeft de B6 ook steeds meegedraaid? Zijlstra: Ja, het bedrijfsleven kwam steeds nadrukkelijker in beeld. Dat was voor ons een legalisatie om als eenheid te gaan opereren. Er kwam een eerste stuurgroep en daar zaten een paar werkgroepen onder, juridische za ken, personeel en nog wat ingewikkelds, financiën, denk ik. Dat is op een gegeven moment afgerond in een rapport; toen waren we zover dat de gedachten hoe het allemaal zou moeten, begonnen te rijpen. Er moest een bedrijf Terug naar de zes bedrijven. Wat was de motivatie om al die jaren door te gaan? De vette worst die voorhing, van 25, 22 en nu 12 miljoen, en de noodzaak omdat het slecht ging in de branche? Zijlstra: Die motivatie is ingegeven door een aantal dingen. Allereerst zit je in een proces en kun je niet meer terug. Hoewel we regelmatig het idee hebben gehad van: als je daar geen ja op kunt zeggen, dan doen we het niet meer. Aan de andere kant geldt ook: het Kadaster is van ons zessen een grote klant; die laat je ook niet zitten, want het was ons duidelijk dat het ook hun probleem was 232 NGT GEODESIA 89 - 5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 12