AAAAAAAMAAAAAT Meetprincipe Wetenschappelijke gegevensverwerking consortia is, dat de resultaten van beide kunnen worden vergeleken, hetgeen de betrouwbaarheid van het eind- produkt verzekert. Met deze vergelijking zal niet worden gewacht tot de catalogus klaar is, maar zal al in een vroeg stadium worden begonnen. Een derde consortium, Tycho Data Analysis Consortium (TDAC) genaamd, gaat uit de gegevens van de zoge naamde star-mapper" (het navigatie-instrument van Hipparcos) een tweede stercatalogus samenstellen, die iets minder nauwkeurig is, maar wel minstens 400 000 sterren zal gaan bevatten. In totaal zijn er 26 instituten in 8 verschillende Europese landen bij de Hipparcos gege vensverwerking betrokken. Om verschillende redenen zijn vooraf goede benaderde waarden voor de sterpositie, magnitude en kleur nodig, de zgn. Input Catalogus. Deze informatie is door een spe ciaal consortium verzameld, en waar nodig door extra metingen vanaf aarde aangevuld. Dit consortium heeft tevens de sterren die Hipparcos gaat waarnemen (het meetprogramma) geselecteerd uit meer dan 200 voor stellen, gedaan door astronomen over de hele wereld. Het Hipparcos meetinstrument bestaat uit een opgevou wen spiegeltelescoop, voorzien van een extra spiegel die het licht uit twee gebiedjes op de hemelbol in het brand- vlak van de telescoop projecteert (fig. 4). In het brandvlak van de telescoop is een tralie van lichtdoorlatende en on- doorlatende banden gemonteerd (fig. 5). De roterende beweging van de satelliet, met 12 omwentelingen per dag, zorgt ervoor dat de sterbeeldjes over het tralie bewe gen in een richting loodrecht op de lichtdoorlatende en ondoorlatende banden. Dientengevolge wordt het ster- licht achter het tralie gemoduleerd. Gemiddeld zijn er 4 a 5 sterren uit het meetprogramma in beeld. Om de beurt wordt de intensiteit van het gemodu leerde sterlicht achter het tralie gemeten met behulp van een zgn. „Image Dissector Tube" (fig. 6). Hieruit wordt op aarde iedere 2,13 s de fase (cp) van het gemoduleerde sig naal voor elk van de waargenomen sterren berekend. De positie (g) van het sterbeeldje in de richting loodrecht op de tralielijnen volgt nu uit g (n cp) s waarbij n het gehele aantal en s de periode van de tralie- lijnen is (s is uitgedrukt in een hoekmaat ongeveer 1",208). Het aantal tralielijnen n wordt niet gemeten; n moet uit de Input Catalogus en benaderde waarden voor de stand van de satelliet worden berekend. De fout in deze berekening is aanvankelijk van dezelfde orde van grootte als s. Dit resulteert in een groot aantal foute waar den voor n, die tijdens de verdere gegevensverwerking moeten worden opgespoord en verbeterd. Het is type rend voor het Hipparcos meetprincipe, dat de sterposities wel ten opzichte van de tralielijnen goed te bepalen zijn, maar dat we niét precies weten bij welke tralielijn ze horen. Aan beide zijden van het modulerende tralie is een aantal lichtdoorlatende verticale en V-vormige spleten aange bracht (fig. 5). Deze spleten vormen te zamen met een de tectorsysteem het „star mapper" meetinstrument, dat o.a. gebruikt wordt voor de standregeling en besturing van de Image Dissector Tube. Het star mapper signaal wordt echter ook naar aarde overgezonden en daar ver der geanalyseerd. De star mapper gegevens vormen een tweede belangrijke groep van waarnemingen. MAIN GRID v 0.9° x 0.9° IMAGÈT^v DISSECTOR TUBE \j\l STAR A SENSITIVE AREA SCAN \V, DIRECTION ~7 STAR B PATH OF /f STAR ACROSS FIELD OF VIEW/"^\7 STARC STAR A STAR STAR C Fig. 6. De waarnemingsstrategie: De sterbeeldjes bewegen over het tralie. Gedurende een waarnemingsperiode van 2,13 s worden ster ren quasi-simultaan waargenomen door om de beurt het gemodu leerde signaal te bemonsteren. Boven valt te zien hoe het gevoelige deel van de detector over het beeldveld beweegt, onder is het gemo duleerde signaal uitgezet (met dank aan ESA). Naast een snelle rotatie om zijn as voert de rotatie-as van de satelliet zelf een langzame rotatie uit om de richting naar de zon (7 omwentelingen per jaar). Hierdoor wordt uiteindelijk een complete bedekking van de hemel met metingen verkregen. Nadat de ruwe meetgegevens zijn verwerkt, kunnen de sterposities, eigenbewegingen en parallaxen worden be rekend. Hierbij gaat het om een meetkundig vereffe ningsprobleem: het aantal beschikbare waarnemingen is veel groter dan strikt noodzakelijk is om de onbekende parameters uit te rekenen. Deze problemen sluiten goed aan bij de geodetische belangstelling en expertise van wege de grote gelijkenis met geodetische netwerken. Vandaar ook dat de Faculteit der Geodesie van de Tech nische Universiteit Delft, samen met geodeten uit Milaan en Kopenhagen, aan de wetenschappelijke gegevensver werking deelneemt. Dit vereffeningsprobleem wordt berekend volgens de me thode der kleinste kwadraten, waarbij bijzonder grote 240 NGT GEODESIA 89 - 5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 20