Testmethoden Invloed van de apparatuur Bij het leesbaarheidsonderzoek kan men differentiëren tussen de optische en de semantische leesbaarheid. Bij het eerste gaat het erom of symbolen al dan niet worden waargenomen, of worden ervaren als iets anders dan een stip, of dat bepaalde differentiërende kenmerken worden waargenomen. Bij de optische leesbaarheid is ook de situatie waarin de symbolen voorkomen van belang; wan neer er te grote verschillen bestaan in het visuele gewicht van de symbolen, kunnen kleinere symbolen door na burige grotere worden overstraald. Bij semantische lees baarheid gaat het om het verbinden van een bepaalde be tekenis aan het symbool, hetzij apart, hetzij in combinatie met omliggende symbolen. Het terugvinden van de bete kenissen zal aan de hand van een legenda des te sneller kunnen plaatsvinden naarmate de legenda beter is ge structureerd, hetzij grafisch, hetzij naar betekenis. Volgens Zwaga [4] kan men bij het ontwerpen van nieuwe symbolen de volgende soorten tests onderscheiden: produktietest; rangordetest; begrijpelijkheidstest: connotatietest; selectietest; associatietest; leesbaarheidstest; evaluatietest. Bij een produktietest worden de bestaande ontwerpen geïnventariseerd of er wordt een groep ontwerpers ge vraagd voorzetten voor mogelijke symbolen te doen. Op basis van de bij de produktietest ontwikkelde of verzamel de ontwerpen wordt bij de rangordetest aan proefperso nen gevraagd welke symbolen ze zouden uitkiezen voor het weergeven van een bepaald gegeven, concreet dan wel abstract. Bij de begrijpelijkheidstest wordt vervolgens bepaald welk percentage van de bij de rangordetest uitgeselec teerde symbolen door de proefpersonen op de juiste manier wordt geïnterpreteerd. De evaluatietest is als volgt ingericht: alle symbolen van een groep (bijvoorbeeld een kaartlegenda) worden tege lijk getoond en de proefpersonen wordt gevraagd welk symbool bij welk referent (betekenis) hoort. Ten behoeve van het begrip van de hieronder gebruikte terminologie dienen de volgende termen nog te worden verklaard: sec, in situ, vrije keuze respectievelijk beperkte keuze van referenten. Bij een vrije keuze van referenten gaat het om het benoe men van een symbool zonder aan te geven tot welke in formatiecategorie (bijvoorbeeld weg- en waterbouw of toerisme) dat symbool hoort; bij beperkte keuze van refe renten is de keuze tot één informatiecategorie terugge bracht. Wanneer de symbolen geïsoleerd worden aange boden, spreekt men van een sec testsituatie; staan de symbolen in hun gebruikelijke context, dus in de kaart, dan betreft het een test in situ. In het onderhavige onderzoek heeft men zich geconcen treerd op de begrijpelijkheidstesten. De connotatietest betrof het geven van een betekenis aan de symbolen. Bij de selectietest gaat het om het terugvinden van in de legenda aangetroffen symbolen in de kaart. Bij de asso ciatietest gaat het om het terugvinden in de legenda van symbolen uit de kaart en de leesbaarheidstest betreft de optische leesbaarheid, het kunnen waarnemen van sym bolen als functie van hun grootte. Als criteria voor de scoring van de test is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van maten voor snelheid en juistheid. Bij andere doelstellingen van het kaartmateriaal, zoals materiaal met educatieve functie, kan ook worden uitge test hoe lang bepaalde via de kaart overgedragen infor matie wordt herinnerd of welke relaties tussen naburige symbolen zijn waargenomen (onderlinge ligging, afstand, enz.). Dit laatste is echter hier niet onderzocht. De testscores zijn niet verder statistisch verwerkt door vergelijking met de resultaten van controlegroepen. De enige hier aangebrachte verfijning is het toevoegen van de dimensie kleur en het differentiëren van de resultaten naar papieren kaarten en kaarten op beeldschermen. Met leereffecten die tijdens de test zouden kunnen optreden, is geen rekening gehouden; de resultaten waren daar voor te eenduidig. In hoeverre zou men de verschillen in uitkomst kunnen wijten aan verschillen in prestatie van de gebruikte elek tronische apparatuur? Daarvoor is een onderzoek ge daan naar wat er op het ogenblik aan apparatuur op de markt is, met name naar hun oplossend vermogen. Tevens is gekeken naar kleurenapparatuur en de meer kosten hiervan, vooral omdat in een vroeg stadium van de tests al bleek hoeveel beter er werd gescoord wanneer kleur kon worden toegepast. Een ander, onverwacht, aspect van de apparatuur is het gemak waarmee de test bleek te kunnen worden uitgevoerd op een stand alone werkstation. Het voor dit onderzoek gebruikte werkstation betrof een Interpro 32 van de firma Intergraph. De tests konden hierop worden voorgeprogrammeerd en er kon naar believen kleur of zwart-wit op worden gebruikt. Alle proefpersonen konden, ondanks het op verschillende plaatsen gehouden interview, toch onder gelijke omstan digheden worden getest. Hoewel daarvoor in principe niet bedoeld, heeft het betreffende werkstation op deze ma nier onschatbare diensten bewezen bij het onderzoek. De gebruikte configuraties dienen vanzelfsprekend te vol doen aan bepaalde minimumeisen, waaraan tegenwoor dig zelfs met vrij goedkope apparatuur kan worden vol daan (zo zijn bijvoorbeeld schermen met een lagere reso lutie dan 400 x 600 pixels buiten beschouwing gelaten). Zeer hoge esthetische normen kunnen wellicht niet altijd worden aangehouden, maar deze normen hebben hoe dan ook voor grootschalige kaarten niet altijd een hoge prioriteit, zeker waar de kaarten als basis dienen voor civieltechnische werken. Wel kan worden gesteld dat systemen, die enkele jaren geleden werden ontworpen en verkocht, nu ernstige tekortkomingen vertonen. Een discussie over die mogelijkheden en beperkingen van een computer-ondersteund kartografisch systeem dient dan ook geconcentreerd te zijn op de minimumspecifica ties waaraan een dergelijk systeem dient te voldoen. De minimumeisen die aan de software van een computer ondersteund kartografisch systeem dienen te worden gesteld om ontwerp en realisatie van kartografische sym bolen voor grootschalige toepassingen mogelijk te ma ken, zijn: de aanwezigheid van een symboolbibliotheek, de mogelijkheid van het aanmaken van lijnsymbolen (line patterning), de mogelijkheid om vlakken in te vullen vol gens bepaalde patronen en met bepaalde symbolen (area patterning), de mogelijkheid tot tekstmanipulatie, een faciliteit voor het aanbrengen van wijzigingen, het kunnen selecteren op kenmerk, de aanwezigheid van piotrouti nes en het kunnen meten van afstanden en hoeken. De uitvoerapparaten zijn met betrekking tot symboolont- 292 NGT GEODESIA 89 6

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 12