Naschrift;: een modelaanpak WERKELIJKHEID en TAALGEBRUIK Alfanumerieke beschrijving Fotogramme- trisch model Computer bestand Elektronische beschrijving Fotonegatief Fotopositief Kaart- produkt Legende modelrelatie Fig. 1. Modellen relatieschema. Model B: Elektronische vastlegging in meetinstrument; fysieke objecten: elektromagnetische lading; beschrijving: codes begeleidende notities. Model C: Analoge/alfanumerieke vastlegging van meetresultaten; fysieke objecten: tekst, cijfers, symbolen; beschrijving: codes begeleidende notities. Model D: Fotopositief (chemische vertaling door ontwikkelen foto, eventueel met bijbehorende VERGROTINGEN); fysieke objecten: gradatieaangevende stoffen in een emulsie; beschrijving: begeleidende notities. Model E: Fotogrammetrisch model; fysieke objecten: stereoscopisch beeld vanuit twee foto's; beschrijving: begeleidende notities. Model F: Elektronisch model in computer (computerbestand); fysieke objecten: elektromagnetische lading op een drager; beschrijving: fysiek gegevensmodel (recordtypen be schrijving), beschrijving bestandsorganisatie drager), codelijsten. Model G: Kaart (topografisch, kadastraal, thematisch e.d.); fysieke objecten: papier, inkt, plastic; beschrijving: logisch gegevensmodel, legende. Elk model heeft tal van presentatievormen. Conclusies 1. De correcties, zoals aangebracht op de overheadsheet van het Kadaster, zijn geen verbeteringen. 2. Het is mij niet duidelijk waarom de naam van een bepaald type systemen gerelateerd zou moeten zijn aan het gegevenstype van de gegevensinhoud van dit type systemen (geometrische gege vens betekent dus automatisch geometrisch infosysteem). Waarom zou de naam niet gerelateerd kunnen zijn aan het type produkten dat het systeem oplevert (dus: kartografisch systeem)? door René van der Schans. Als aangrijpingspunt voor mijn dupliek op de intrigerende kant tekeningen van Booij kies ik maar direct zijn conclusies. De eerste conclusie heeft betrekking op de wijze waarop het meet proces en het daaropvolgende afbeeldingsproces zijn gemodelleerd, de tweede op de naamgeving van bepaalde typen systemen (in dit geval: bestanden). Op de eerste conclusie heb ik het volgende antwoord. Bij het schrij ven van het artikel was het niet mijn bedoeling om tot een volledige en exacte beschrijving te komen van het geografisch gegevensver werkingsproces tussen terrein (als deel van de werkelijkheid) en kaart. Het artikel was meer een noodkreet tegen de misverstanden waar ik bij het lezen van allerlei GIS-verhalen tegenop loop. Ik wilde slechts benadrukken, dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen wat in de databases is opgeslagen en wat er op de kaart staat en deed dat door een analyse van het gebruik van het woord „grafisch". De correcties die ik in de overheadsheet van Kunneman heb aange bracht, zijn naar mijn mening in zoverre een verbetering, dat de kaart nu duidelijk een uit de database (het „computermodel" van het ter rein) afgeleid produkt is. Ik kan de opmerking van Booij over het onderscheid tussen terrein en werkelijkheid, over het woord compu termodel en over de logische gegevensstructuur volledig onder schrijven. Voor een grondige analyse van het gegevensverwerkings proces ten behoeve van bijvoorbeeld een automatiseringsproces moet het natuurlijk allemaal veel scherper worden geformuleerd, maar alweer: dat viel buiten het kader (niet buiten de strekking!) van het artikel. Booij geeft overigens een bijzonder goede aanzet, ik zou haast zeggen volgens een modelaanpak, voor een beschrijving van alle modellen waar de geografische gegevens doorheen gaan. Ik mis nog het, bij de dupliek op Kunnemans opmerkingen ingevoerde, „denkmodel", wat een zeer belangrijke rol speelt bij een visuele op name van het terrein (direct of indirect). Het zou kunnen worden geplaatst tussen E en F, en vóór B en C. Ook ontbreekt er nog iets tussen F en G, maar dat komt bij mijn antwoord op conclusie 2. Ronduit verheugd ben ik over het naar voren brengen van wat Booij het „beschrijvend deel" van modellen noemt. Het gaat hier om de beschrijving (verklaring, betekenisoverdracht) van de termen (sym bolen) waarin een bepaald model is uitgedrukt. Het duidelijkste voor beeld hiervan is de door Booij genoemde legenda („verklaring der tekens") bij de kaart (model G). Zonder voorzieningen van dit type in elk onderdeel van het gegevensverwerkingsproces is het opzetten van informatiesystemen en het zinvol verwerken van gegevens on mogelijk. Booij zou naar mijn mening veel lof verdienen, wanneer hij over dit onderwerp een uitvoeriger artikel zou schrijven. Met de tweede conclusie heb ik het wat moeilijker, omdat hij in het eraan voorafgaande betoog niet wordt onderbouwd. Maar wat er wordt gesteld, is duidelijk genoeg om bij mij wat verbazing te wek ken. Zou mijn betoog dan toch niet helder genoeg zijn geweest om dit misverstand weg te nemen, of wil Booij me stimuleren om het in andere woorden en voor anderen nog eens uit te leggen? Het is alsof hij me toeroept: waarom noem je volkorenmeel geen pannekoeken- meel, je kunt er toch pannekoeken van bakken? Daar is tegenin te brengen dat dit weliswaar mogelijk is (als het boekweitmeel op is, bak ik inderdaad zuivere volkorenpannekoeken), maar dat je met dit meel nog zoveel andere smakelijke dingen kunt klaarmaken, en voorts, dat pannekoekenmeel een mengsel is, speciaal bestemd voor pannekoeken (hoewel je er waarschijnlijk nooit geprobeerd ook wel andere zaken van kunt bakken). De fout die Booij maakt (of veinst te maken) is, dat hij geen onderscheid aanbrengt tussen een computerbestand dat een beschrijving bevat van het terrein (in termen van geometrische en niet-geometrische attributen) en een ander computerbestand dat een beschrijving bevat van de kaart (in termen van grafische symboliek, zoals verklaard in de legenda). Uit het eerste bestand kunnen allerlei niet-grafische produkten, zoals afstands- en oppervlaktegegevens worden afgeleid. Het hoofddoel hoeft niet primair kaartvervaardiging te zijn. Dit in tegenstelling tot het tweede bestand. Dit bestand, wat vaak maar heel tijdelijk is, staat bekend onder de namen als piotfile, display file, tekenbestand of bit map en moet in Booij's schema worden opgenomen tussen F en G. De display file (ik weet helaas geen goed Nederlands of Engels woord wat alle varianten omvat) kan worden afgeleid uit het eerste bestand (het digitale model van het terrein), maar er moeten wel the matische (niet-geometrische) gegevens en grafische symboliek (lijn dikte, kleur, puntsymbolen, enz.) worden toegevoegd om het kale meetkundige geraamte te vervormen en aan te kleden tot een goed bruikbare kaart. Helaas is dit bij kadastrale kaarten, waar Booij mee in aanraking komt, niet zo sprekend, maar het blijkt des te meer bij thematische kaarten, die naar mijn mening een steeds grotere rol zullen gaan spelen. Omgekeerd kan uit een kaart of uit een piotfile weer een digitaal model (met geometrische en niet-geometrische 300 NGT GEODESIA 89 - 6

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 20