Objectgroep
1
bebouwing
Classificaties
1,2
hoofdgebouw
1,3
bijgebouw
Objectgroep
10
kavelgrenzen
Classificaties
10,1
kavelgrens (gewoon)
10,2
kavelgrens pacht
10,3
kavelgrens hypotheek
Objectgroep
30
kavelnummers
Classificatie
30,1
kavelnummer
Fig. 2. Enige voorbeelden van classificaties. Bij de definiëring van de
landinrichtingsapplicatie in FINGIS is aangegeven, dat de lijnobject-
groep 10 met de tekstobjectgroep 30 onderdeel uitmaakt van één
laag in een database.
genummerd; op basis van deze objectgroepnummers
worden de relaties tussen objectgroepen per laag in een
database gelegd. Het objectgroepnummer maakt onder
deel uit van de classificatie (fig. 2). Per puntobject binnen
een objectlaag worden de volgende gegevens opge
nomen:
een classificatiecode inclusief puntobjectgroepnum-
mer; afhankelijk hiervan is het puntobject een tekst,
symbool of een (lijn)punt;
plaatscoördinaten (Xp, Yp, Zp);
verplaatsing (delta X, delta Y) ten opzichte van de
plaatscoördinaten bij een bijgepijlde tekst;
richting bij een tekst of een symbool onder een hoek;
tekst; afhankelijk van de classificatie met bijbehorend
objectgroepnummer betreft dit semantische informa
tie of een oppervlakte-aanduiding. Teksten kunnen
geformatteerd zijn, dat wil zeggen onderverdeeld in
rubrieken;
puntadres; dat wil zeggen een automatisch toegekend
intern adres dat als verwijzing (pointer) wordt gebruikt
om bepaalde relaties te kunnen leggen. Indien men
bijvoorbeeld aan een lijn de oppervlakte-aanduiding
links en de oppervlakte-aanduiding rechts wil koppe
len, verloopt dit via het puntadres; aldus wordt dubbe
le opslag van oppervlakte-aanduidingen vermeden.
Overigens wordt in KAS alleen gebruik gemaakt van
de mogelijkheid in FINGIS om „links/rechts-informa-
tie" toe te kennen aan lijnen om bestanden in het Data
Uitwisselings Formaat (DUF) te leveren.
Per lijnobject binnen een objectlaag worden de volgende
gegevens opgenomen:
classificatiecode inclusief lijngroepnummer;
verwijzingen naar puntadressen in de bij de lijngroep
behorende puntgroep; dat wil zeggen een verwijzing
naar het puntadres van het beginpunt en eindpunt en
naar het eerste tussenpunt; in deze puntgroep zijn de
plaatscoördinaten van de punten opgenomen;
het aantal tussenpunten; de bij deze punten behoren
de coördinaten, zijn dan te vinden via het eerste tus
senpunt;
interpolatiewijze; dat wil zeggen de lijn betreft een
boog door drie punten, een lijnstring of een curve;
attributen gekoppeld aan de lijn;
lijnadres; dat wil zeggen een automatisch toegekend
intern adres gekoppeld aan de lijn;
verwijzing naar andere lijnadressen; dat wil zeggen
een verwijzing naar de twee dichtstbijzijnde lijnen
(onder de kleinste hoek) in het beginpunt en in het
eindpunt. Begin- en eindpunt van een lijn in een laag
met oppervlakte-objecten betreffen knooppunten, dat
wil zeggen punten waarop meerdere lijnen bij elkaar
komen. Vanzelfsprekend zijn de X, Y, Z-coördinaten
van knooppunten, evenals de coördinaten van andere
punten, slechts één keer opgenomen in de puntgroep
van de betreffende laag. De verwijzing tussen lijnen
worden alleen opgenomen (in lijngroepen) in lagen
met oppervlakte-objecten (fig. 3).
Databases worden opgenomen in een database-index,
waardoor de mogelijkheid aanwezig is om in meerdere
databases gelijktijdig te werken en om relaties te bereke
nen tussen lijnen die de databasegrenzen kruisen. Het
werken in meerdere databases gelijktijdig is handig voor
het kopiëren van gegevens van de ene database naar de
andere, bijvoorbeeld tussen databases die elkaar „over
lappen". Dit houdt in, dat de databases (gedeeltelijk) be
trekking hebben op de afbeelding van dezelfde gebieden.
Bij toepassing van FINGIS in de landinrichting komt deze
situatie voor; topografische gegevens worden opgesla
gen in databases die de topografie in gebieden van een
rechthoekige vorm beschrijven, terwijl het ontwerpen van
de nieuwe kavelindeling plaatsvindt in afzonderlijke data
bases waarin eilandvormige gebieden zijn afgebeeld. Op
dit onderwerp wordt hierna nader ingegaan. De data
base-index kan ook worden gebruikt voor toegang tot de
gewenste database.
De FINGIS databases zijn geschikt om punt-, lijn- en
oppervlakte-objecten op te nemen en te wijzigen. Indien
lijnen samenvallen, bijvoorbeeld een schattingsgrens en
een kavelgrens, zal de betreffende lijn worden opgeno
men in twee lagen.
Invoer van geometrische gegevens
Lijnen kunnen worden ingevoerd in FINGIS door digitali
seren van een kaart, ontwerpen achter een grafisch
scherm, idealiseren op basis van reeds in de database
aanwezige lijnen door het „oppakken" van willekeurige
punten daaruit in combinatie met rubberbanding, kopi
ëren (identiek verklaren) van bestaande lijnen in andere
Oppervlakte-objecten worden omsloten door lijnen.
De lijnen die de begrenzing vormen verwijzen onderling naar
elkaar.
Vb.: Verwijzingen in lijn 6 en lijn 11.
lijnadres
v e r w ij z i n g
beginpunt
eindpunt
6
11
12, 13
6, 8
7, 11
5, 9
Fig. 3. Op basis van verwijzingen tussen lijnen ontstaan oppervlakte
objecten. De verwijzingen worden automatisch gelegd.
NGT GEODESIA 89 - 6
283