inzoomen. Ten aanzien van de hardware biedt FINGIS de aansturing voor verschillende grafische schermen en plotters; bij het Kadaster worden voor toepassing in de landinrichting Tektronix terminals en Calcomp plotters gebruikt. Een laatste onderdeel van de definitie van de applicatie betreft het gebruikersmenu. Het menu voor toepassing van FINGIS in de landinrichting staat weergegeven in fig. 7. Op dit menu zijn alleen de meest voorkomende classificaties en de te gebruiken commando's opgeno men; de overige classificaties kunnen worden opgegeven via het toetsenbord. Dit geldt ook voor het activeren van minder vaak gebruikte commando's uit de ruim 100 be schikbare CAD commando's. Werkproces De hiervoor omschreven mogelijkheden van FINGIS bie den een solide basis om een doelmatig en doeltreffend werkproces in te richten voor wat betreft de kartografi- sche werkzaamheden in een landinrichtingsproject. Met name de mogelijkheden van toepassing van de topolo gische editor, de polygon overlay en de mogelijkheden om nieuwe grenzen te laten samenvallen met de in RD- coördinaten beschikbare beschrijvingen van topografi sche objecten, zullen tot een besparing in de produktie- kosten leiden. Zodra KAS operationeel is, worden ook besparingen verwacht voor de uitvoering van bepaalde administratieve werkzaamheden. Het werkproces is afgestemd op de procedure van een landinrichtingsproject en kan als volgt worden samen gevat: De gegevens met betrekking tot de topografie worden ingewonnen met behulp van het subsysteem Digitaal Fotogrammetrisch Karteren in LKI. Vervolgens wordt, voor zover nodig, een naverkenning uitgevoerd in het terrein. De verwerking hiervan vindt plaats via het sub systeem Naverkenning in LKI. Daarna wordt de topo grafische informatie vanuit het centrale Hoofdbestand LKI overgebracht naar de vestiging en geconverteerd naar FINGIS databases. De gegevens worden gese lecteerd op de databasegrenzen. Ten behoeve van deze conversie is programmatuur ontwikkeld door de National Board of Survey in Helsinki. Met behulp van deze programmatuur kan informatie uit bestanden in DUF-formaat worden geplaatst binnen de juiste ob- jectgroepen in de FINGIS databases. Voor het aanmaken vagrensn databases waarin Werk plan II gegevens worden opgenomen, wordt uitgegaan van één database waarin het volledige landinrichtings- blok kan worden afgebeeld. De Werkplan II grenzen worden in deze database aangegeven door middel van aansluiting aan de topografie (bijvoorbeeld: Werk plan II grens loopt 50 cm evenwijdig aan de bovenkant van de geïdealiseerde insteek van een sloot). Nadat begrenzing van de Werkplan II gebieden in deze database zijn aangegeven, worden de afzonder lijke databases met Werkplan II gegevens aange maakt. Dit kan vrij eenvoudig, doordat FINGIS een op tie kent om automatisch een database aan te maken die het gebied van een oppervlakte-object in een be staande database omsluit. De Werkplan II gebieden in het uitgangsbestand betreffen oppervlakte-objecten. Nadat de bestanden met Werkplan II gegevens zijn aangemaakt, zullen de buitengrenzen van deze eilandvormige gebieden dus veelal voorkomen in twee databases. NGT GEODESIA 89 - 6 Fig. 8. Fragment uit een Werkplan II. Normale uitvoering in kleur. (Ruilverkaveling Roerstreek, Dienst van het Kadaster en de Open bare Registers, Directie Limburg.) - Vervolgens vindt een verdere „verdichting" plaats door middel van het aangeven van zogenaamde vak- grenzen per Werkplan II gebied in laag 5. De vak- grenzen worden omsloten door wegen en waterlopen; de vakken betreffen de eenheden waarbinnen de nieuwe indeling van kavels tot stand komt. Nadat de vakgrenzen bekend zijn, worden deze gekopieerd naar een aantal andere lagen in de database; vak- grenzen zijn in principe namelijk tevens schattings- grenzen, kavelgrenzen en (nieuwe) perceelsgrenzen. Het kopiëren kan snel worden uitgevoerd via de FINGIS-module „Utilities", waarop opties beschikbaar zijn om volledige objectgroepen te kopiëren van de ene laag naar de andere. Een volgende stap betreft het invoeren van de schat ting (laag 6). Hierbij kan rechtstreeks worden gedigita liseerd vanaf het zogenaamde Werkplan I (analoog), waarop de schattingsgegevens zijn aangegeven. Hier bij kan worden aangesloten op de reeds aanwezige vakgrenzen. Indien het hier oude plans betreft, zijn er voldoende commando's beschikbaar om de schat- tingsgrenzen naar RD-coördinaten te converteren/ transformeren. De zogenaamde „elementen" die vervolgens worden ingevoerd in laag 7 (op basis van de topografische gegevens), betreffen de kleinste topografische een heden binnen een vak. In slotengebieden wordt meestal het midden van een sloot als elementsgrens gedefinieerd; dit zijn vaak toekomstige kavel- en per ceelsgrenzen. Voor elementen wordt nog geen object subject relatie gelegd. Nadat de elementsgrenzen bekend zijn, kan de zogenaamde „vak- en elements berekening" worden uitgevoerd. Hierbij wordt de poly- 287

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 7