Het eerste orde zwaartekracht- net van Nederland Inleiding Toepassingen van zwaartekrachtgegevens Meetprincipe en storende invloeden door ing. J. S. M. Löwik, voormalig onderzoeksmedewerker, thans projectcoördinator bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat te Delft. SUMMARY The first order gravity control network in the Netherlands The use of relative gravity measurements for e.g. land subsidence research and geoid determination becomes more and more of interest for the Netherlands. Therefore, during 1987 and 1988, a first order gravity net has been established by the Survey Department of Rijkswaterstaat. Connections have been made with existing national and international networks. De Meetkundige Dienst (MD) van de Rijkswaterstaat heeft onder meer als taak de verspreiding van het NAP- referentievlak in Nederland door de instandhouding van een landelijk net van peilmerken. Een afgeleide van deze taak is het onderzoek naar de beweging van de onder grond. Bij dit bodembewegingsonderzoek maakte de MD tot nu toe vooral gebruik van de traditionele waterpas technieken. Een andere methode om informatie te verkrijgen over bodembeweging, is gravimetrie, het meten van de zwaar tekracht. De verandering van de zwaartekracht in de tijd geeft informatie over de verticale beweging van een punt. In 1986 heeft de MD in overleg met de subcommissie Bo dembeweging van de Rijkscommissie voor Geodesie de taak op zich genomen een nauwkeurig zwaartekrachtnet in Nederland op te zetten. Dit werk geschiedde in nauwe samenwerking met de Faculteit der Geodesie van de Technische Universiteit Delft. In dit artikel zal de realisatie van dit primaire zwaarte krachtnet worden beschreven. In Duitsland en België gebruikt men al tientallen jaren zwaartekrachtgegevens om orthometrische correcties te berekenen bij waterpassingen. Deze correctie is nood zakelijk in geaccidenteerde gebieden en maakt een ge meten hoogteverschil onafhankelijk van de route waar- NAP Hnap hoogte t.o.v. het niveauvlak 0,000 NAP (verkregen uit water passingen) Hen hoogte t.o.v. een ellipsoïde (verkregen uit GPS-metingen) N geoïdehoogte t.o.v. ellipsoïde (verkregen uit zwaartekracht metingen) langs het is gemeten. In het vlakke Nederland zijn deze correcties bijna altijd te verwaarlozen, zodat de behoefte aan zwaartekrachtgegevens voor deze toepassing niet zo groot is [1], Tegenwoordig zijn er andere toepassingsmogelijkheden voor zwaartekrachtgegevens, die wèl interessant zijn voor de Nederlandse omstandigheden; met name zijn dit: het onderzoek naar bodembeweging. Herhaalde zwaartekrachtmetingen op dezelfde punten geven in formatie over relatieve hoogteveranderingen van die punten. Daalt een punt, dan neemt de zwaartekracht toe; de mogelijkheid voor verdere verdichtingen. Deze ver dichtingen kunnen bijvoorbeeld worden uitgevoerd om de lokale geoïde te berekenen, van belang voor het „waterpassen met GPS". Uit GPS-metingen kunnen namelijk alleen hoogten ten opzichte van een ellipso ïde worden berekend. Om deze ellipsoïdische hoogten te kunnen omrekenen naar NAP-hoogten, is het nood zakelijk om de hoogte van de geoïde te kennen ten op zichte van de ellipsoïde (fig. 1). De ligging van de geo- ide kan worden bepaald uit zwaartekrachtmetingen [2] [3], Verslagen van proefmetingen en berekeningen staan in [4] en [5]. Zwaartekrachtmetingen waren bij de MD in het begin, net zoals bij de overgrote rest van landmeetkundig Neder land, nauwelijks bekend. Om inzicht te krijgen in de mo gelijkheden en moeilijkheden, is daarom, na een alge mene oriëntatie, onderzoek gedaan op de volgende ge bieden: instrumentatie. Het meest gangbare instrument voor zwaartekrachtmetingen is een relatieve gravimeter, waarmee dus zwaartekrachtversc/i/V/en kunnen wor den gemeten tussen punten. Het werkingsprincipe be rust op een gewicht dat aan een veer hangt. Op een meetpunt wordt gemeten hoever de veer is uitgerekt. Het verschil in veerlengte tussen twee meetpunten is een maat voor het zwaartekrachtverschil. Door deze constructie is een veergravimeter erg gevoelig voor trillingen uit de omgeving. Bovendien kan door een kleine onzorgvuldigheid tijdens de meting of het ver voer een sprong in het toestel zelf optreden, waardoor de meting onbruikbaar wordt. Tijdens de metingen treedt een zeker verloop op in de aflezing van het in strument. Deze zogenaamde drift is vrij gemakkelijk te corrigeren door bij een dag meten de begin- en eindaf- lezing op hetzelfde punt te doen. De drift van het toes tel kan evenredig met de tijd over de aflezingen wor- 348 NGT GEODESIA 89 - 7/8

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 12