4-
f
ii—H
Toepassingsmatige ervaringen
11 -»
H---
1?—->
14-+
Ï1--
I
l—12--+
0
-li
7'
14
13
Met gesloten Met lijnsegmenten (topologisch),
polygonen.
Fig. 4. Vierde begripsmatig probleem: de ruimtelijke structuur.
lijn aan de betekenis links en de betekenis rechts
(links/rechts verwijzing), of het koppelen van de beteke
nis, indien nodig, via een berekening aan de omhullende
(punt in polygoon-algoritme).
De eerste oplossing vergt dubbele opslag en extra in
spanning voor het consistent houden van de ruimtelijke
gegevens. Ook het vasthouden van de samenhang tus
sen polygonen en aanduiding bij wijzigingen in de opper
vlakken is moeizaam. De tweede oplossing werkt zowel
bij multicoderen als in lagen, maar vergt nogal wat in
spanning voor het bijhouden van de relaties tijdens be
werkingen op de lijnen. De derde oplossing werkt alleen
in lagen, en heel snel (er hoeven geen relaties te worden
bijgehouden), maar herkenning van een gemeenschap
pelijke grens verloopt moeizaam.
Een vijfde probleem heeft betrekking op de tegenstelling
raammodel versus eilandmodel (fig. 5). Bij analoge kaar
ten kan op reprografische wijze van het ene naar het an
dere model worden overgegaan. Deze bewerkelijke trans
formatie lijkt bij digitale kaarten vrij simpel te kunnen ver
lopen. Hoewel het principe inderdaad vrij simpel is (punt
in polygoon-algoritme), vergt de transformatie van raam-
naar eilandmodel behoorlijk veel geheugen- en een aan
merkelijke rekencapaciteit. Reden om deze bewerking
niet standaard uit te voeren, waardoor in feite het onder
scheid raammodel versus eilandmodel ook in digitale
vorm blijft gehandhaafd.
De toepassingsmatige ervaringen hebben betrekking op
de overgang van analoge naar digitale werkwijzen en de
neiging om oude methoden te blijven hanteren. Daar
naast vergt het manipuleren van oppervlakken en de inte
gratie van geometrische en administratieve gegevens
een ander inzicht in de samenhang van de gegevens en
in de integriteitsregels die nodig zijn om de consistentie
tussen de gegevens te handhaven.
Een eerste probleem is, dat de analoge werkwijze om
veel tussenpunten te nemen om de ligging van een lijn te
benaderen, bijvoorbeeld bij planimetreren, ook wordt toe
gepast bij digitaal werken, bijvoorbeeld bij digitaal foto-
grammetrisch karteren of digitaliseren. De consequenties
zijn, dat te veel punten worden genomen, de bestanden
te groot worden en de punten moeilijk te benaderen zijn
(fig. 6). Het hulpmiddel dat kan worden toegepast is gege-
vensreductie, door middel van lijnfilteren.
Een tweede probleem vormt het verkrijgen van gesloten
polygonen, het controleren van gesloten zijn en het
opsporen van fouten. De ervaring leert, dat een onerva
ren gebruiker op dit punt veel tijd kwijtraakt. De tekortko
mingen die kunnen ontstaan, zijn: niet aansluitende lijnen
(gaten), kruisende lijnen, dubbele lijnen, losse poten. Bij
de gegevensinwinning, bijvoorbeeld bij het digitaliseren,
dient de gebruiker zich een werkwijze eigen te maken om
consequent de door het systeem aangeboden hulpmidde
len toe te passen.
In FINGIS staan bij de gegevensinwinning de volgende
functies ter beschikking: pick up in een punt, pick up in
een lijn, creëren van een knooppunt, aansluiten van lij
nen, verlengen van lijnen, insnijden van lijnen. Als contro
lemiddelen zijn in FINGIS beschikbaar: de kleur van de lij
nen in de controlemodus (groen voor losse lijnen, rood
voor aan één zijde verbonden lijnen en wit voor tweezijdig
verbonden lijnen (fig. 7), het rasteren van een individue
le polygoon (fig. 7), het achtereenvolgens knipperen van
de samenstellende lijnen van een individuele polygoon,
de oppervlakteberekening van een individuele polygoon
en het inkleuren van het hele bestand van polygonen. De
consequenties ten aanzien van de werkwijze zouden kun
nen zijn: men kan beter bewust grote fouten maken dan
onbedoelde kleine fouten te moeten corrigeren, men kan
beter aansluiting van lijnen construeren dan de laatste
centimeters digitaliseren.
Een derde probleem vormt het handhaven van de integri
teit tussen de geometrische gegevens en de administra
tieve gegevens bij wijzigingen in de geometrie van een
oppervlakte-eenheid, bijvoorbeeld een kavel (fig. 8). In de
analoge werkwijze is de situatie duidelijk: eerst wordt de
kaart bijgewerkt, het boek van berekening ingevuld, de
hulpkaart en de Staat 75 vervaardigd, pas daarna wordt
het register bijgewerkt. In de digitale situatie met een
geïntegreerde geometrische en administratieve database
is de werkwijze minder duidelijk. De vraag rijst: wat is een
kavel? Als het antwoord is: een beeld op de kaart èn een
beschrijving in het register, dan rijst de vraag: waar ont
staat een kavel? Is het antwoord: eerst op de kaart en dan
in het register, dan is de vraag: wanneer ontstaat een ka
vel? Als de polygoon wordt gesloten, als de oppervlakte
Fig. 5. Vijfde begripsmatig probleem: raammodel versus eilandmo
del.
NGT GEODESIA 89 - 7/8
341