Ji Bij de slingermethode berust het principe op het meten van de slingertijd (T) van een slinger met lengte T 2n Deze methode was vroeger gebruikelijk, omdat de techni sche eisen minder stringent zijn dan bij de vrije val metho de, die momenteel wordt toegepast. Daar een slinger urenlang kan doorslingeren, is het niet moeilijk om de tijd T met hoge precisie te meten. De meting van de lengte van de slinger is echter kritisch. Het draaipunt van de slin ger moet tot op microns constant blijven en de afstand van draaipunt tot zwaartepunt moet exact worden be paald. Ook de invloed van de temperatuur is moeilijk be heersbaar. Omstreeks 1900 zijn in het beroemde geodetische insti tuut in Potsdam zeer nauwkeurige metingen verricht, die ongeveer acht jaar duurden. De zwaartekracht die toen is bepaald, is als referentie gebruikt voor het internationale zwaartekrachtsysteem, dat tot 1971 heeft standgehou den. Toen bleek, dat de Potsdam-waarde toch nog een systematische fout had van 14 milligal, hetgeen meer was dan men had verwacht. Het principe van de vrije val methode is eenvoudig. Men laat een voorwerp, meestal een glazen prisma, vallen en meet de afstand (s) die het voorwerp in een vaste tijd (t) is gevallen. De zwaartekracht volgt uit de vergelijking s gt2 2 a Fig. 1. Absolute vrije val gravimeter. NGT GEODESIA 89 - 7/8 Een val over 1 meter duurt ongeveer 0,5 seconde. Om g te meten met een precisie van 1Ch8 deel van g moeten de afstand s en de tijd t ook met deze precisie worden geme ten. Dit stelt zeer hoge eisen aan de technische realisatie. De afstand s wordt gemeten met behulp van lichtinterfe- rentie over de valafstand met een precisie van 0,01 deel van de golflengte van het licht. De tijd wordt gemeten met een preciese atoomklok tot op 10~8 seconde. De hoogste eisen worden gesteld aan het luchtledige in de valbuis en een trillingsvrije opstelling. De metingen zijn zo nauwkeurig, dat gecorrigeerd moet worden voor verschillende kleine effecten, zoals de getijden (dit is de variabele aantrekkingskracht van zon en maan), de pool- beweging, en zelfs de variatie van g over de valafstand. Daarom moet ook de verticale gradiënt van g nauwkeurig worden gemeten. Door deze hoge technische eisen is het pas sinds de laat ste 15 jaar gelukt deze metingen met de gewenste preci sie uit te voeren. Tot voor kort moesten de metingen wor den verricht in speciale laboratoria, waarvan er slechts een stuk of tien op aarde aanwezig waren. Momenteel zijn ook transportabele vrije val instrumenten gecon strueerd, zodat in de toekomst het aantal meetpunten sterk kan worden uitgebreid (fig. 1). Tot nu toe is in Nederland nog nooit een absolute zwaartekrachtmeting uitgevoerd, maar we hopen dat in de nabije toekomst onze Duitse collega's uit Hannover ook in Delft en Koot wijk een meting zullen uitvoeren. Relatieve zwaartekrachtmetingen Indien in een paar punten de absolute zwaartekracht, g, bekend is, kan men in andere punten g bepalen door zwaartekrachtverschillen te meten. Dit kan worden geme ten met veergravimeters (gravi komt van gravitatie zwaartekracht). Veergravimeters berusten op het principe, dat een ge wichtje (massa) is opgehangen aan veren. Door de uitrek king van de veren te meten op verschillende plaatsen, kan men het verschil in zwaartekracht bepalen. Dit is ech ter eenvoudiger gezegd dan gedaan. Om de instrumen ten gevoelig te maken voor veranderingen in de orde van 1(T8 g, is een zeer speciale constructie bedacht, die een labiel evenwicht geeft tussen zwaartekracht en veer kracht. Kleine veranderingen van g bewerken relatief gro te veranderingen in de veerkracht, zodat het instrument erg gevoelig wordt (fig. 2). Ook moeten deze instrumen ten aan de hoogste eisen van precisie voldoen. De mate riaaleigenschappen en elasticiteit in de veren zijn erg kri tisch en elk instrument wordt in de fabriek met de hand afgeregeld en geijkt. Ook de temperatuurstabiliteit is be langrijk. Tot op 0,01 graad moet de temperatuur van het meetsysteem constant blijven. Om de relatie te bepalen tussen uitrekking van de veren en zwaartekracht moeten de gravimeters eerst worden geijkt op een ijkbasis met punten waarop g bekend is. De metingen gaan echter vrij snel. In een kwartier kan men een zwaartekrachtmeting doen. Men vervoert het in strument van de ene naar de andere plaats en op deze wijze kan men snel een aantal punten meten. Tijdens het vervoer mogen de fysische eigenschappen van het instru ment echter niet veranderen, zodat het transport uiterst zorgvuldig, zonder schokken, moet gebeuren. De preci sie van deze instrumenten is ongeveer 10'8g. Dat komt overeen met een zwaartekrachtverandering over een hoogteverschil van 3 cm. Door herhalingsmetingen kan men de precisie nog met een factor 2 a 3 verbeteren. Om 345

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 9