Een onbekende ruilverkavelings
wetgeving
Uitbreidingsplan
door mr. ing. A. J. Polderman, project-ingenieur bij de afdeling L en L van het Kadaster
te Alkmaar.
SUMMARY
An unknown land consolidation act
Not many persons will know that there exists an act about land consolidation, made in 1959. It is a special
act, just made for the project Beekbergen.
As a result of two court orders of the Court of Zutphen it was not possible to finish this particular land conso
lidation project. The new act brought the solution.
Naast de alom bekende ruilverkavelings- c.q. landinrich
tingswetgeving in Nederland werd ik, via een interview
met het voormalig hoofd van de stafafdeling Wetgeving
Privaatrecht in het Nederlands Juristenblad van 6 mei
1989, aflevering 18, p. 589-596, attent gemaakt op een
voor mij, en naar ik aanneem voor velen die zich met
landinrichting bezighouden, onbekende oude wetgeving.
Het betrof hier de wet van 9 april 1959, inhoudende een
voorziening met betrekking tot de ruilverkaveling Beek
bergen (Stbl. 1959, no. 133). Deze wet bevat slechts drie
artikelen met de navolgende inhoud:
Artikel 1De door de rechter-commissaris in de ruilverkaveling
„Beekbergen" blijkens zijn beschikkingen van 5, 16 en 29 no
vember 1954 vastgestelde kavelindeling is volledig van kracht.
Artikel 2. 1Het plan van ruilverkaveling in de ruilverkaveling
„Beekbergen", zoals dit luidt na de behandeling voor de
rechter-commissaris en zoals dit is gewijzigd door de arron-
dissements-rechtbank te Zutphen bij andere vonnissen dan die
van 24 februari 1955 (Rol nr. 29/55) inzake de erven D. van
Beek en van 28 april 1955 (Rol nr. 428/54) inzake de Stichting
Sint Petrus Gasthuis, beiden reclamanten tegen het plan van
ruilverkaveling in de ruilverkaveling „Beekbergen", staat vast,
behoudens het bepaalde in artikel 3 van deze wet.
2. De in het eerste lid genoemde reclamanten kunnen aan de
drie in dat lid genoemde vonnissen geen rechten ontlenen.
Artikel 3. 1De arrondissements-rechtbank te Zutphen zal de
zaken, waarin bij de in artikel 2 vermelde vonnissen en bij het
vonnis van 28 april 1955 (Rol nr. 424/54) inzake J. M. Wilbrink
uitspraak is gedaan, opnieuw in behandeling nemen en vonnis
wijzen met inachtneming van het bepaalde in deze wet en van
de artikelen 79 en 80 van de Ruilverkavelingswet 1938, zoals
deze in 1941 is gewijzigd.
2. Het eerste lid van dit artikel vervangt de verwijzing, bedoeld
in artikel 78 van de Ruilverkavelingswet 1938. De belang
hebbenden worden opgeroepen om te verschijnen op een door
de arrondissements-rechtbank te bepalen zitting.
3. De door belanghebbenden te maken kosten wegens het op
nieuw bepleiten hunner belangen komen ten laste van het Rijk.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden ge
plaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeu
rige uitvoering de hand zullen houden.
Aanleiding voor deze wetgeving was een tweetal vonnis
sen van de rechtbank Zutphen, waarbij meer werd beslist
dan waartoe de rechtbank bevoegd was en ten gevolge
waarvan het niet mogelijk was de akte van ruilverkaveling
op te maken. Gevolg was dat, terwijl de rechthebbenden
reeds langer dan vier jaar de nieuwe kavels in gebruik en
in bezit hadden genomen, het rechtsverkeer nog steeds
was aangewezen op de oude eigendomstoestand. Om
deze impasse te doorbreken, was het nodig een speciale
wettelijke voorziening te treffen, omdat de vigerende Ruil
verkavelingswet 1938 (verder genoemd de wet) welke
voor deze ruilverkaveling nog van toepassing was, geen
oplossing gaf.
Het betrof hier bezwaren van rechthebbenden die perce
len hadden ingebracht, gelegen binnen het uitbreidings
plan van de gemeente Beekbergen en aan wie kavels
waren toegedeeld, gelegen buiten het uitbreidingsplan.
Zij motiveerden hun bezwaar met te verwijzen naar artikel
10, 1e lid, onder ten 4de van de wet. Volgens genoemd
artikel mochten in het blok van ruilverkaveling niet wor
den opgenomen gronden, welke ingevolge een raads
besluit als bedoeld in artikel 35 of 36 van de toenmalige
Woningwet, in de naaste toekomst voor de aanleg van
straten, grachten en pleinen bestemd zijn of als bouw
terrein zijn aan te merken. Hiervan kon worden afge
weken, wanneer dit met het oog op de aansluiting van
wegen, waterlopen en kaden met de daartoe behorende
kunstwerken, in het blok van de ruilverkaveling, nood
zakelijk was.
De rechtbank oordeelde de bezwaren gegrond, omdat
niet was gebleken dat de opneming van de bewuste per
celen in het blok noodzakelijk was voor genoemde aan
sluitingen. Hoewel de rechtbank erkende dat de om
streden percelen behoorden tot het blok van de ruilverka
veling, oordeelde zij dat dit echter niet tot verkaveling van
de bewuste percelen kon leiden. De belangrijkste over
wegingen die zij hiervoor aanvoerde, waren:
1Verkaveling van gronden, die ten onrechte in het blok
zijn opgenomen, berust niet op de wet, omdat verka
veling slechts behoort plaats te vinden op grond van
artikel 2 (bevordering van land-, tuin-, bosbouw, vee
houderij of vervening). Bij gronden waaraan een ste-
debouwkundige bestemming is gegeven, is van een
bevordering zoals genoemd in artikel 2 geen sprake.
2. Ofschoon de begrenzing van het blok vaststaat,
brengt dit niet met zich mee dat de rechtbank haar
medewerking zou moeten verlenen bij de in strijd met
de wet tot stand gekomen verkaveling.
3. De rechtbank mag niet meewerken aan toedeling van
kavels met als gevolg een door de wet niet gewilde
eigendomsovergang van gronden die buiten de ruil
verkaveling hadden moeten worden gehouden.
De rechtbank besliste dan ook dat in de eigendom van de
omstreden percelen geen wijziging mocht worden ge
bracht. Zij besliste echter nog meer. Van mening zijnde,
dat in de eigendom van alle binnen het uitbreidingsplan
gelegen gronden geen wijziging mocht worden gebracht,
verklaarde zij het plan van toedeling, inclusief de door de
rechter-commissaris vastgestelde kavelindeling, voor zo-
390
NGT GEODESIA 89 - 9