De oplossing: een nieuwe wet ver betrekking hebbend op de in het uitbreidingsplan ge legen gronden, van onwaarde. Hiermee werd een situatie gecreëerd, waarin de wet niet voorzag en waardoor de verdere afwikkeling van de ruilverkaveling op losse schroeven kwam te staan. Cassatie Uit de overwegingen van de vonnissen blijkt, dat de recht bank de problemen van haar beslissing wel heeft voor voeld. Zij overwoog namelijk voor de gronden gelegen binnen het uitbreidingsplan een nieuw plan van toedeling op te maken, gebaseerd op de oude eigendomssituatie, en dit volgens de geëigende procedure af te werken. Een dergelijke oplossing was echter niet uitvoerbaar, om reden dat veel werken reeds geheel of ten dele waren uit gevoerd, maar nog belangrijker dat een nieuw plan, voor gronden binnen het uitbreidingsplan, ook effect zou hebben op het plan voor de gronden gelegen buiten het uitbreidingsplan. In dit laatste gebied zou een reeds door de rechtbank gesanctioneerde kavelindeling ook alsnog moeten worden aangepast, omdat in het plan van toede ling uitruil van percelen binnen en buiten het uitbreidings plan had plaatsgevonden. Dat tegen de beslissing van de rechtbank geen hogere voorziening was toegelaten dan alleen cassatie in het belang der wet, deed zich hier als een duidelijk gemis voelen. Het invoeren van een hogere voorziening is reeds sinds de herziening van de Ruilverkavelingswet 1924 aan de orde geweest. Sedertdien is steeds aangevoerd dat een dergelijke mogelijkheid niet gewenst lijkt, aangezien de uitvoering van een ruilverkaveling daardoor aanzien lijk kan worden vertraagd, waardoor de rechtszekerheid voor de overige betrokkenen in gevaar komt. In belangrijke zaken, zoals met name het recht van eigen dom nog steeds is, hoewel sedert het beroemde Lan taarnpaal-arrest van 1904 steeds verder uitgehold, mo gen de rechtsmiddelen nooit worden opgeofferd aan ver snelling van de procedure en zeker niet het cassatie beroep. Is het niet verwonderlijk dat in Nederland, waar de laatste decennia een belangrijke ontwikkeling in de opvattingen over rechtsbescherming tegen handelingen van de over heid heeft plaatsgevonden, een ruilverkavelingswetge ving op de helling is gegaan en in 1985 resulteerde in een landinrichtingswet, waarbij ten aanzien van de indivi duele rechtsbescherming alles bij het oude is gebleven? In de beide vonnissen van de ruilverkaveling Beekbergen vond de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (HR) aan leiding zich in het belang der wet in cassatie te voorzien. Het belang van deze vorm van cassatie is het bevorderen van de rechtseenheid. Een nadeel is echter, dat dit wordt nagestreefd in een procedure zonder de inbreng van par tijen en waar iedere vernietiging frustrerend voor partijen is, omdat in de rechten door hen verkregen, geen ver andering wordt aangebracht. De toenmalige ministers van justitie en van landbouw, visserij en voedselvoorziening uitten in de Memorie van Toelichting bij de voorziening als hierboven bedoeld, hun voldoening over de door de Procureur-Generaal geno men stap. Ook al kon op die wijze de impasse niet worden doorbroken, leek het hen juist gebruik te maken van de enige mogelijkheid die de wet zelf bood om een oordeel van de HR te vragen, alvorens door hen tot andere moge lijkheden werd overgegaan. Beide vonnissen werden door de HR vernietigd op grond van onjuiste toepassing van de wet (het zich niet houden aan de volgorde van bezwarenmogelijkheden tegen de NGT GEODESIA 89 - 9 respectievelijke proceduremomenten, zoals in titel III van de wet is aangegeven). Al met al was nog geen oplossing gevonden voor de on waardeverklaring door de rechtbank van de kavelindeling en van een deel van het plan van toedeling, waardoor een verdere afwikkeling van de ruilverkaveling onmogelijk was. Ingrijpen van de wetgever om deze impasse te doorbre ken, was derhalve onvermijdelijk. De beide onderteke nende ministers gaven de voorkeur aan een regeling die zo goed mogelijk aansloot bij de wet. De oplossing die zij hiervoor aandroegen, was om door middel van een wette lijke voorziening het plan van toedeling vast te stellen. Dit met uitzondering van de twee bezwaren die tot de beide vonnissen hadden geleid, en een derde, aanvankelijk niet ontvankelijk verklaard, bezwaar. Vervolgens werd aan de rechtbank opgedragen in bovengenoemde drie bezwaren opnieuw vonnis te wijzen met inachtneming van de artike len 79 en 80 van de wet (de rechter-commissaris stelt de kavelindeling vast en deze mag door de rechtbank niet worden gewijzigd) en van hetgeen in de voorziening was bepaald. Voor de nu nog te beslissen zaken bleef de taak en de bevoegdheid van de rechtbank, zoals in de wet om schreven, ongewijzigd. Het zal zeker geen verbazing wekken dat de Bijzondere Commissie uit de Tweede Kamer, in wier handen het ont werp van wet werd gesteld, in haar Voorlopig Verslag met kritische opmerkingen kwam (één van de leden was prof. P. J. Oud, een der grootste staatsrechtsgeleerden die ons land ooit heeft gekend) over de constitutionele plicht van de wetgever om, zoveel als maar enigszins mogelijk is, zich te onthouden van het krachteloos verklaren van rechterlijke vonnissen die constitutioneel uitsluitend ter beslissing staan van de burgerlijke rechter. De grondslag van ons rechtsstaat-idee, de „Trias Politi ca" van Montesquieu, de scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht, was hier in het geding. Door het ontnemen van de rechtskracht aan de vonnissen neemt de wetgever stelling ten aanzien van de aan deze vonnissen ten grondslag liggende beslissingen. Minder bezwaren had de commissie met een wettelijke voorziening, waarbij de HR voor dit bijzondere geval de rechtsmacht had gekregen alsnog de rechtsgevolgen te regelen van de in het belang der wet vernietigde vonnis sen. De wetgever zou dan, uitsluitend voor dit geval, in de leemte in de wet, zonder rechtstreekse inmenging, heb- i>it pk il om een Koe. geeft cr-ren to. 391

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1989 | | pagina 3