gen in de ontwikkelingen die op dit gebied gaande zijn en
om de mogelijkheden en begrenzingen van geografische
informatiesystemen (GIS) beter zichtbaar te maken.
Een concreet probleem waarmee veel potentiële gebrui
kers van GIS nu al worden geconfronteerd, betreft de ver
gelijking van op de markt aangeboden systemen om tot
een keuze voor aanschaf te komen. Als een systeem is
aangeschaft, dient men zich te bezinnen op de optimale
inzet ervan binnen eigen bedrijf of dienst. Hiertoe is een
goed inzicht nodig in de werking van deze systemen en
vooral in de basisprincipes die aan het ontwerp ervan ten
grondslag liggen. Dit inzicht is meestal moeilijk te verkrij
gen uit de door de producent of leverancier verschafte in
formatie in de vorm van gebruikershandleidingen of op
verkoop gerichte produktbeschrijvingen. Het lezen van
dit materiaal wordt bemoeilijkt door het ontbreken van
een goed theoretisch kader. Zo'n kader kan de mogelijk
heid geven om specifieke systeemkenmerken te bezien
tegen de achtergrond van algemene principes waarop
een bepaalde klasse van systemen is gebaseerd.
In het hierboven aangehaalde artikel werd al beschreven,
dat de keuze van een gegevensstructuur essentieel is
voor informatiesystemen en dat daarmee in hoge mate
wordt bepaald welk type gegevens (of kennis) kan worden
opgeslagen en behandeld. In eerste instantie dient de
aandacht te worden gericht op de formele gegevens
structuur (formal data structure, f.d.s.) die aan GIS ten
grondslag ligt. Dat wil zeggen dat in een formeel (mathe
matisch) model wordt aangegeven welke gegevenstypen
voorkomen en welke basisrelaties daartussen gelden.
Pas in tweede instantie kan men bezien hoe deze f.d.s.
wordt afgebeeld op een model voor een gegevensbank,
zoals het relationele, het netwerk of het hiërarchische
model. Op dat moment komen systeemontwerpspecifica
ties in het geding, zoals die met betrekking tot DBMS
(database management systems).
Dit artikel vormt een Nederlandstalige bewerking van
twee artikelen die elders in het Engels zijn verschenen [6,
7], Hierin wordt een f.d.s. uitgewerkt voor vectorgestruc-
tureerde gegevens. Deze f.d.s. wordt onderzocht op haar
potentiële informatie-inhoud, dat wil zeggen dat wordt
bezien welk type bevragingen op basis van deze f.d.s.
kunnen worden beantwoord.
Tegenover de potentiële informatie-inhoud staat de feite
lijke informatie-inhoud van een gegevensbank. De inhoud
is afhankelijk van de wijze waarop de f.d.s. op een gege
vensbankmodel is afgebeeld en van de feitelijke gege
vens en onderlinge relaties die in een gegevensbank zijn
ingevoerd.
In dit artikel wordt geen aandacht besteed aan aspecten
van invoer en bijhouding van gegevens [4]. Het is wel
mogelijk deze operaties vanuit een f.d.s. te beschrijven,
maar deze onderwerpen kunnen beter in een apart artikel
worden behandeld.
2. Een formele gegevensstructuur voor vector-
kaarten
Een beschrijving van het aardoppervlak met behulp van
vectorgegevens is mogelijk als terreinobjecten worden
aangewezen, zoals duidelijk omgrensde gebieden, li
neaire terreinstructuren en puntobjecten. Deze terrein
objecten worden dan geïdentificeerd en beschreven aan
de hand van hun geometrische en thematische (niet-
geometrische) karakteristieken. Dit leidt tot de eerste eis
waaraan een f.d.s. voor vectorgegevens moet voldoen:
Een lijst met afkortingen is opgenomen aan het eind van dit
artikel.
NGT GEODESIA 89 - 9
een f.d.s. moet objectidentificaties bevatten en vanuit
iedere identificatie moet een verbinding worden gelegd
naar de bij het object behorende thematische en geo
metrische gegevens (fig. 1).
thematische
jegevens
/object
Qdentificatii
Fig. 1. Elementaire gegevensstructuur van een vectorkaart.
Een objectidentificatie kan een naam of een nummer zijn,
waarmee naar een specifiek object wordt gerefereerd.
Kenmerken van terreinobjecten kunnen op twee manie
ren worden ingedeeld, te weten geometrische kenmerken
en thematische kenmerken. Op basis van geometrie zijn
drie soorten objecten te onderscheiden, waarbij we in dit
verband zullen spreken van objecttypen". De drie typen
zijn: puntobjecten, lijnobjecten en vlakobjecten.
Of een terreinobject als punt-, lijn- of vlakobject wordt be
schouwd, is een kwestie van keuze. De keuze zal af
hangen van het doel waarvoor de terreinbeschrijving
wordt gebruikt en de context waarin dit gebeurt. Als de
geometrische beschrijving alleen refereert naar de positie
van een object in de vorm van een paar (x, y)-coördina-
ten, is het een puntobject. Als de geometrische beschrij
ving alleen naar de lineaire structuur van een object ver
wijst, is het een lijnobject. Als het als tweedimensionaal
object wordt behandeld, is het een vlakobject. Deze inde
ling hangt dus af van de geometrische beschrijving van
objecten in de gegevensbank en slechts ten dele van de
feitelijke terreinsituatie. Het kan zijn dat een stad in de
ene gegevensbank als puntobject wordt behandeld en in
de andere als vlakobject. Evenzo kan een weg de ene
keer als lijnobject worden beschreven en een andere keer
als vlakobject. Als terreinobjecten aan de hand van
thematische kenmerken worden ingedeeld, zullen we
spreken van „objectklassen". Als voorbeeld kan men
denken aan klassen als bosgebieden, rivieren, meren,
steden, gebouwen, enz.
In dit artikel wordt verder niet ingegaan op de verschillen
de mogelijkheden die er zijn om thematische klassen te
definiëren; we zullen echter voor de duidelijkheid van de
rest van dit betoog de volgende afspraken maken:
Conventie 1
De objectklassen moeten elkaar uitsluiten; dit betekent,
dat ieder object slechts tot één klasse kan behoren.
Conventie 2
Iedere klasse bevat objecten die slechts tot één type
behoren.
In de f.d.s. kan een klasse worden gerepresenteerd door
een klasselabel (fig. 2).
De ellipsen geven de in de f.d.s. gedefinieerde gegevens
typen weer, waarbij de pijl de verbinding representeert
tussen de twee gegevenstypen. Deze verbinding zullen
we een „object-klasse-link" (ok-link) noemen, in het En
gels is dat een feature-class-link of fc-link. De pijl bete
kent hier dus: ieder object behoort tot een klasse (of heeft
een klasselabel). In omgekeerde richting betekent de pijl:
iedere klasse bevat een aantal objecten (1 n relatie).
393