landbouw en landaanwinningsgebieden. De Kerk begon ook met de
cope-verkaveiingen en nu weet ik opeens waar namen als Boskoop,
Benschop, Heicoop, Hoencoop, Rijerscop, enz. vandaan komen. Die
kerkelijke kavels hadden een zelfde grootte, een hoeve geheten,
zijnde 16 morgen of ongeveer 13,6 hectare. Zo kwam ik erachter,
waar een boerenhoeve vandaan komt en waarom Tienhoven, Acht
tienhoven en Zestienhoven zo heten.
De Kerk kende behalve theologie en Latijn dus ook wiskunde, en dat
merk je ook in het bisdom Limburg, waar de dogma's axioma's zijn,
waar twee evenwijdige lijnen elkaar nooit raken, tenzij in het oneindi
ge, en waar wij een bisschop hebben die geregeld in Rome de accu
gaat opladen. Als hij daar één dag is, wordt hij al ongeduldig; dan
moet hij Roermond bellen. Dat doet hij dan ook en vraagt aan de
dienstdoende telefoon-non: „Zuster, weet u het zeker, staat in Lim
burg het dogma nog wel koud?"
Een vrome discipline dus, de landmeetkunde, maar ook een krijgs
haftige, begrijp ik, want zij heeft veroveraars, belegeraars en artille
risten grote diensten bewezen en wat was Simon Stevin niet een on
betaalbare kracht voor Prins Maurits en voor diens kanonnades
tegen de Spanjaarden.
Trouwens, is de vraag niet legitiem uit welke kadasters de haarfijne
kaarten kwamen, waarmee vóór de luchtfotografie zowel de be
zetters als de bevrijders hebben gewerkt in de Eerste en Tweede
Wereldoorlog?
U hebt werkelijk een fantastisch vak.
Aan mijn broers ontleen ik een bescheiden kadastrale kennis, zoals
het feit dat Napoleon, aan wie al zoveel verbeteringen op bestuurlijk
gebied kunnen worden toegeschreven, ook de perfectionering van
het landmeetkundig fenomeen op zijn geweten heeft, in zoverre dat
strekte tot een rechtvaardiger systeem van grondbelasting. Ik weet
ook uit huiselijke gesprekken wat de Onze Lieve Vrouwen Toren van
Amersfoort als nulpunt voor u betekent en wat kerktorens in het alge
meen aan de landmeting hebben bijgedragen. Hebben de heren
dominees en pastoors dat óóit geweten?
Merkwaardig toch, die kerktorens, die in feite alleen moesten dienen
als vingerwijzingen naar de hemel en als schragers van klokkestoe-
len, van waaruit klokken de levenden ter kerke riepen, de doden be
klaagden, feestelijk beierden op hoogtijdagen en alarmeerden in
tijden van rampspoed. Merkwaardig toch dat kerktorens zo
multifunctioneel zijn geweest in de loop van de geschiedenis. Ze zijn
richtpunten geweest voor artilleristen die in de torens verkenners en
verspieders van de vijand wisten en die daarom die torens hebben
verwoest, terwijl de klokken werden omgegoten tot kanonnenbrons.
U als landmeter zou moeten weten welke kerktoren na de Tweede
Wereldoorlog het eerst werd hersteld: de kerktoren van Wessem! De
pastoor had namelijk aan de toenmalige minister van Wederopbouw
een brief geschreven, meldende in dier voege: „Mijnheer de Minis
ter, we hebben in Thorn (bij Wessem; red.) een gemeenteweide voor
de koeien, die daar 's morgens om halfacht, als wij de staldeuren
openzetten, al „platendraaiend" in onze straten naartoe gaan. Zij
moeten dan in de namiddag om zes uur gemolken worden en nu
kunnen die koeien niet meer zien hoe laat of het is". Daar heeft de
minister voor gecapituleerd; het is een historisch verhaal!
Vandaag realiseer ik mij wat die torens hebben bijgedragen aan de
landmeetkunde; niet weinig, zoals u weet. En u weet óók hoeveel
„lange juffers" er zijn gebruikt om die torens in de juiste peiling te
krijgen. Heel wat „lange jannen", zoals veel torens worden ge
noemd, zijn als het ware met uw lange juffers gekruist en het is maar
goed dat de pastoors in het Zuiden niet geweten hebben hoeveel
landmeetkundig overspel met hun torens is bedreven.
Maar laat ik hic et hunc (zeker gezien het zopas uitgereikte beeldje
van de landmeter) toch trachten een verbaal monumentje op te rich
ten voor de landmeter te velde, de vroegere landmeter, die vóór de
automatisering van het meetinstrumentarium, er dagelijks op uittrok.
U kent hem toch nog wel, die collega van u, die promoveerde van de
tekenkamer naar het veldwerk? Van die tekenkamer waar hij in zijn
glazen bakje met het wrijfstaafje Indisch roet tot inkt wreef, na toe
voeging van twee druppels azijn en één druppel gedestilleerd water;
óh, wat een heerlijk krenterige zuinigheid in die dagen. En wat een
promotie, dat je op een dag niet meer de lijnen behoefde na te trek
ken, die de landmeter met zijn harde potlood, de ,,6H", had vóórge
trokken, maar zelf die lijnen mocht gaan uitzetten in het vrije veld!
Een dag toch om nooit te vergeten; dat de meetassistent je kwam op
halen met de Kever 1200 in de jaren '60 hèt vervoermiddel van
het Kadaster waarvan de snelheid werd bepaald door de chauffe
rende meetassistent die onderweg naar de werkplek altijd begon te
neuzelen over de dreigende regen die het meten wel weer onmoge
lijk zou maken en dus aan dat vermoeden zijn „vaartje" aanpaste.
Op weg naar huis 's avonds was hij heel wat sneller en stuurde met
ware doodsverachting aan op moeders pappot of derzelver gebreide
broek. Zijn eigen manchesterbroek kon de meetassistent dan uittrek
ken; hij liet die gewoon in de gang staan, want het slijk der aarde had
die broek zo stug gemaakt, dat hij 's morgens er gewoon in kon
springen, als hij mijnheer de landmeter hoogstzelve weer ging op
halen. En wat kon deze te velde toch staan priegelen met zijn theodo
liet! Het was toch zo, dat hij méér tijd nodig had zeker op maan
dagmorgen after the Sunday night before om dat hoekmeet-
instrument te centreren dan om de te meten hoeken af te lezen?
Ze hadden zo hun zorgen te velde, nietwaar? Als er bijvoorbeeld een
meetpen was gevallen, een calamiteit toch, die de eerste gemeten
afstand bij controle grondig kon bederven, dan was Holland in last.
En als die dreigende regen, waarover de meetassistent op de heen
weg al had zitten mompelen, inderdaad werkelijkheid werd, dan kon
de landmeter het verder wel vergeten. Dan kon hij zijn map met zijn
vellen papier en daartussen het carbon niet meer van hemelse smet
ten vrij houden. Tja, dan moesten ze met zijn allen die Kever 1200
in of ze konden wat langer in het plaatselijke café blijven om die
f 5,80 die ze per dag aan séjourkosten vergoed kregen en die óp
moesten soldaat maken.
De ongeautomatiseerde landmeter van toen beschikte over een mooi
biljartmoyenne en ik ken er, die Van der Smissen hadden kunnen uit
dagen en die Raymond Ceulemans zelfs hadden kunnen verbazen
met het gemiddelde dat zij tussen het landmeten door hadden ont
wikkeld. Ze wisten óók waar de soep het lekkerst was en de uitsmijter
het gaafst: daar reden ze bij dreigende regen alvast graag een eindje
voor om.
Trouwens, die meetband was een probleem op zich. Die was heel
wat onbetrouwbaarder dan de „gouden meter" van Stroe. Het was
maar goed dat die band ieder jaar her-ijkt werd, want bij streng vries
weer kromp hij in, nietwaar, en als de meetassistent vond dat de
landmeter maar een druiloor was of al te hoog van de toren blies dan
wel deed of hij de wijsheid in pacht had, dan kon er van alles mis
wezen met die meetband. Die vertaalde dan als het ware in allerlei
raadselachtige onnauwkeurigheid precies de negatieve gedachten
van de meetassistent. En nóóit was volgens hem het weer optimaal;
als er niet de dreigende regen was, dan was er de mist met als wel
kome uitkomst de feestelijkheid van het biljart.
Die Kever 1200 deugde trouwens óók niet: die had een kofferbak
vóórin en die bood nauwelijks ruimte. Dus was er dagelijks het ge-
monkel en gekonkelefoes over het weinig gelukkige autobeleid van
de kadastrale rijksopperhoofden. Als ik zie waar de landmeters
heden ten dage mee rijden, dan mag ik aannemen dat het gewee
klaag nog steeds hetzelfde is en dat het Kever 1200-syndroom is om
geslagen in het Lada-zonder-sierstrippen-syndroom. Wellicht dat de
privatisering van zowel de Rijksautomobielcentrale als het Kadaster
het perspectief opent op een wat comfortabeler, loodvrij vehikel. Het
is in elk geval niet te hopen, dat de opperhoofden in hun bezuini
gingsdrift het oog laten vallen op die „Trabantjes" die in steeds
grotere getale vanuit de DDR naar het Westen komen walmen. Het
zal de landmeter in elk geval niet beschoren zijn dat hij gauw over
een „sprekende" auto zal beschikken.
Ja, dat veldwerk „ouwe stijl"; het kon opmonteren en bruine koppen
veroorzaken in de mooie zomer. Maar het kon ook deprimerend zijn,
als je met zo'n ruilverkaveling Lotiebeek in de Peel bezig was, waar
de wereld zo lollig niet was, waar het in najaar en winter altijd som
berder is dan in de rest van het land, waar de luchten zwaarder, dus
lager lijken, waar de storm kan striemen en de regens je in het ge
zicht kunnen snijden en waar je de verdwaalde boerderijen ineens
kon aanzien voor de incestueuze plaggenhutten van Antoon Coo-
len's Peelwerkers. Daar schieten je ook de dichtregels van De
Génestet te binnen:
O, land van mest en mist, van vuile, koude regen,
doorsijperd stuksken grond, vol kille dauw en damp,
vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadb're wegen,
vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp.
Uw kliemerig klimaat maakt mij het bloed in de aderen
tot modder; 'k heb geen lied, geen honger, vreugd noch vree
trek overschoenen aan, gewijde grond der vaderen,
gij, niet op mijn verzoek ontwoekerd aan de zee.
Een landmeter kon het geschreven hebben!
Maar was er dan niets waaraan je je kon optrekken dan aan die lange
juffer of de theolodiet? Was er niets dan de Kever 1200 of de dreigen
de regen die je moest motiveren om eerzaam aan het landmeten te
blijven? Jawelje kon koning zijn, koning van de boeren, die vaak
wilden weten waar nu precies de grensstenen van hun percelen
lagen. Want die stenen konden in de loop van de jaren aan het wan
delen zijn gegaan, die konden zijn weggeploegd of door een tractor
verplaatst of opzettelijk verlegd. Dan konden de befaamde grens-
NGT GEODESIA 89 - 12
573