mm# m J& '•-£. '.-■ 1:*^! Ideaal "Pitch" beweging "Roll" beweging "Yaw" beweging »:.W Fig. 3. Een combinatie van een actueel rasterbeeld en een ver ouderde topografische ondergrond laat o.a. een verschuiving in het grondgebruik zien. den. In feite wordt door middel van beeldbewerkingstechnieken of aanwezige veldwaarnemingen een aantal regels toegepast om de inhoud van het beeld te koppelen aan eerder ingewonnen informatie. Deze regels zijn gebaseerd op twee elementen waarnaar bij de inter pretatie van remote sensing-beelden voornamelijk wordt gekeken: kleur c.q. grijswaarde, en vorm. Deze twee elementen worden alge meen gezien als basiselementen van de interpretatie van remote sensing-beelden. In de literatuur worden ook nog andere elementen genoemd: textuur herhaling van grijswaarde; afmeting; schaduw/hoogte; patroon. Deze kunnen, in samenhang met factoren zoals beeldgeometrie en opnametijdstip, belangrijk zijn bij de interpretatie van remote sensing-beelden. De weerman zal kijken naar de vorm, plaats en verandering van depressies, oceaanfronten en buiengebieden. De landbouwkundige zal kijken naar kleur, textuur en patronen binnen bepaalde percelen, terwijl de landmeetkundige voornamelijk zal kijken naar de vorm en de plaats van lijn- en vlakelementen. Het interpreteren van de verkre gen informatie is een zeer complexe aangelegenheid. Een goede weergave van deze interpretatie is dan ook onontbeerlijk. Presentatie Om weer terug te keren naar de weerman, de interpretatie van zijn remote sensing-beeldmateriaal wordt gepresenteerd in de vorm van een weerkaart waarop gebieden met lage en met hoge druk zijn aan gegeven. Presentatiemogelijkheden zijn: een kaart of foto van het beeld; een digitaal bestand opgeslagen in een geografisch informatie systeem; .numerieke gegevens. Elke gebruiker heeft zijn eigen presentatiemiddelen nodig. Zo zal de weerman een weerkaart maken, de landbouwkundige een gewas- senkaart en de landmeetkundige een zo getrouw mogelijke weer gave van de werkelijkheid, een topografische kaart. CAESAR Ten einde de toepassing van remote sensing verder te stimuleren, is men in Nederland gestart met het ontwikkelen van een aantal remote sensing instrumenten. Een van deze instrumenten is de CAESAR-scanner. CAESAR, wat staat voor CCD Airborne Experi mental Scanner for Applications in Remote Sensing, is van het opto- elektronische type voor gebruik vanuit vliegtuigen. Het instrument is ontworpen en gebouwd door de Technisch Physische Dienst TNO- TU en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium. Eigenaar is de Nederlandse overheid middels de Beleidscommissie Remote Sensing (BCRS). CAESAR is ontwikkeld voor zowel land- als zee observatie op basis van door potentiële gebruikers opgestelde ge bruikerseisen. CAESAR bestaat uit vier identieke camera's. Twee modules zijn te onderscheiden; de ene bestaat uit drie camera's op één rij, de ande re bestaat uit één camera. Deze kijkt onder bepaalde hoeken naar voren. Elke camera heeft drie lineaire CCD-arrays met elk 1728 lichtge voelige elementen in het brandvlak ingebouwd. Elke CCD-array neemt daardoor onder een verschillende hoek de aarde op. Drie CCD-arrays worden gebruikt voor landobservatie. Ten einde speci fieke informatie te verkrijgen over landbouwgewassen, kunnen even eens de drie CCD-arrays van de tweede module worden gebruikt. CAESAR kan worden geïnstalleerd in één van de twee NLR- laboratoriumvliegtuigen. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van de bij luchtfotografie gebruikelijke cardan-ophanging, maar wordt het CAESAR-systeem in de romp van het vliegtuig, boven een ruit, ge monteerd. Afwijkingen van de ideale vlieglijn worden geregistreerd met een traagheidsnavigatiesysteem. Positie-informatie en stand- hoekinformatie worden eveneens geregistreerd. Op de door het systeem geleverde digitale waarden moet een voor bewerking plaatsvinden om te corrigeren voor de radiometrie en geo metrie van het systeem. In een speciaal ontwikkeld programma pakket OPTIPARES (OPTIcal Preprocessing Airborne REmote Sen sing data) worden de radiometrische en geometrische correcties uit gevoerd. De radiometrische correctie wordt uitgevoerd met behulp van referentietabellen (Look-Up-Tables) betreffende de analoog- digitaal conversie, de lichtgevoeligheid en de donkerstroom. Elk ele ment van elk CCD-array wordt namelijk gekenmerkt door een licht- gevoeligheidswaarde en een nulwaarde die worden bepaald door middel van kalibratie. De geometrische correctie vindt plaats zonder gebruik te maken van paspunten op de grond of in de kaart. De pro jectie van elk individueel CCD-element op aarde wordt bepaald. In een herschikking (resampling) naar een grid, gespecificeerd door een gebruiker, wordt de uiteindelijke pixelwaarde berekend. De geometrische correctie en de daarmee samenhangende geome trische nauwkeurigheid van CAESAR-beelden zijn uitvoerig beschre ven in NGT Geodesia [4j. Een procedure om deze nauwkeurigheid te bepalen, gaat als volgt: Met behulp van de digitaliseertafel worden paspunten aangewezen op de kaart en in het CAESAR-beeld. Uiteindelijk verkrijgt men twee coördinatenlijsten, één met beeldcoördinaten en één met kaartcoör- dinaten. Uit deze twee lijsten kunnen de transformatieparameters van een affiene transformatie worden berekend. De beeldcoördina ten kunnen nu worden getransformeerd naar kaartcoördinaten. Door deze berekende kaartcoördinaten te vergelijken met de werkelijke coördinaten is een standaardafwijking te berekenen die de mate van overeenstemming weergeeft. De geometrische nauwkeurigheid van eerder opgenomen CAESAR-beélden ligt in de orde van 1 tot 4 Fig. 4. Geometrie: standfouten. NGT GEODESIA 90 - 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 11