i, A n I All 1 —r 1 V f N v - l H i i - - v x- J r N v I f 1 S r n Fig. 7. Resultaat van het wegwerken van de resterende verschillen. een rotatie alles uitgevoerd in het Euclidische platte vlak worden de beide stukjes in elkaar gepast. In het begin van mijn ver haal heb ik aangegeven, dat het gemakkelijk kan voorkomen dat de beide stukjes niet exact in elkaar passen. Er resteren dus kleine ver schillen die pas kunnen verdwijnen als de stukjes van rubber zijn. Terugkerend naar de ons bekende kaarten zien we in fig. 7 wat dat wegwerken van de resterende verschillen nu eigenlijk tot gevolg kan hebben. Dit is een voorbeeld uit de fotogrammetrie, waar met dit soort technieken al meer ervaring is opgedaan. Een reeks foto's is met behulp van aerotriangulatie aan elkaar gerekend. Vervolgens zijn van een heleboel punten, waaronder ook een redelijk aantal paspunten, op de foto's de coördinaten bepaald. De fotocoördinaten zijn daarna getransformeerd naar het referentiestelsel van de paspunten zeg dat dit het RD-stelsel is met behulp van de ge geven coördinaten van die paspunten. In de paspunten resteren dan verschillen tussen de gegeven coördinaten en de getransformeerde fotocoördinaten van die paspunten. Dat is links in de figuur te zien en rechts het resultaat van de interpolatie die na de transformatie is uitgevoerd. De getransformeerde fotocoördinaten van de paspunten worden zodanig gecorrigeerd, dat ze exact gelijk worden aan de gegeven coördinaten. Alle punten in de omgeving van een paspunt krijgen vervolgens een correctie die ongeveer gelijk is aan de correc tie van dat paspunt. Een punt ondervindt echter niet alleen invloed van dat ene paspunt, maar van alle paspunten. Hoe dichter het bij een paspunt is, hoe meer invloed het heeft. Op dit plaatje is duidelijk waar te nemen, dat er zeer systematische vervormingen aanwezig zijn, maar deze gelden niet voor het gehele puntenveld en kunnen dus niet door de transformatie worden weg gewerkt. Denkbaar zou zijn dat dan eenvoudigweg niet het gehele puntenveld wordt getransformeerd, maar de verschillende delen apart. In dat geval ontstaan echter op de breukvlakken tussen de ver schillende delen sprongen in de aangebrachte correcties, terwijl er in dit plaatje een glad verlopend beeld is te zien. Ik heb zojuist gesteld dat de verschillen in de paspunten de vecto ren links in fig. 7 volledig worden weggewerkt. Daarbij blijven de gegeven coördinaten van de paspunten ongewijzigd. Het is ook mogelijk om rekening te houden met de precisie van de gegeven coördinaten en afhankelijk daarvan de getransformeerde fotocoördi naten meer of minder te corrigeren. Dat betekent dat een paspunt harder of minder hard aan zijn omgeving trekt, afhankelijk van de precisie waarmee de gegeven coördinaten van dat punt bekend zijn. Daarmee kan het beeld aan de rechterkant verschillend zijn bij een gelijkblijvende linkerkant. Dit effect wordt aangeduid met de termen filteren en smoothing. Samenvattend zijn er drie invloeden te onderscheiden als een puntenveld op een ander puntenveld wordt ingepast. Allereerst wordt een transformatie uitgevoerd. Vervolgens worden lokale syste matische vervormingen verwijderd, waarbij tenslotte al dan niet reke ning wordt gehouden met de precisie van de aansluitpunten. Het rekening houden met de precisie van de paspunten kan worden aangeduid als het wegen van de aansluitpunten. Hoe kan zo'n weging nu plaatsvinden? Heel logisch is om hiervoor de standaardafwijking van de coördina ten van de aansluitpunten te gebruiken. In het algemeen is deze niet in getalvorm aanwezig. Desondanks weten we meestal wel vrij zeker, dat de coördinaten van alle gebruikte punten in een of andere vorm zijn gecorreleerd en wel zodanig dat de correlatie niet mag worden verwaarloosd in het rekenproces. De theorie leert ons, dat we de 14 standaardafwijkingen van de coördinaten en de correlatie tussen de coördinaten kunnen beschrijven in de zogenaamde covariantie- matrix. Omdat we in het algemeen vrij weinig weten over de exacte waarden die voor de standaardafwijkingen en de correlaties gelden, is het de kunst om een goede vervanging voor de covariantiematrix te vinden. Het modelleren van een goede vervangingsmatrix en het zuiver schatten van de parameters van zo'n vervangingsmatrix vormen het onderwerp van diepgaande en met veel formules door spekte studies aan de TU Delft. Bij het Kadaster heeft men al jaren geleden het belang onderkend van het registreren van niet alleen de coördinaten van punten, maar ook van de kwaliteit van die coördinaten. Het Kadaster doet dat niet door de standaardafwijkingen in centimeters vast te leggen, maar door de meetprecisie, de idealisatieprecisie en de betrouwbaarheid van de coördinaten weer te geven door middel van een klasse indeling (fig. 8). Dit verhaal wil aantonen dat de strikt hiërarchische aanpak van groot en zeer precies naar klein en minder precies, uitgaande van de RD- punten, niet altijd even noodzakelijk is als gebruik wordt gemaakt van de behandelde rekentechnieken. Laat ik met het kleine beginnen. Dat zijn in het voorbeeld van de leg puzzel de puzzelstukjes. In de landmeetkundige praktijk zijn dat de lokale opmetingen, de aanmetingen of iets groter kaarten in lokale stelsels, niet aangesloten op RD. Dergelijke opmetingen kunnen worden aangeduid met de algemene term lokale stelsels. Het op elkaar aansluiten van verschillende lokale stelsels is het werken van klein naar groot. Met de behandelde rekentechnieken wordt dat mogelijk. Om dat mogelijk te maken, moet er wel voor worden gezorgd, dat elk puzzelstukje op zich stevig in elkaar zit. Elk lokaal stelsel moet wel een degelijke lokale grondslag hebben, ook al bestaat die grondslag maar uit enkele punten. Het voordeel van een lokaal gelegde grond- precisie kl. st.afw. bijv. bij toepassing van in cm 1 0—2 terrestrische meting 2 2—7 fotogram, (schaal 3000) 3 7—15 fotogram, (schaal 6000) digit, hermeten 1 500 4 15 30 digit, hermeten 1 1000 5 30 60 digit, hermeten 1 2000 6 60 digit, niet hermeten 9 onbekend idealisatie kenm. st.afw. bijvoorbeeld bij topografie in cm 1 0—2 grenssteen, muur 2 2—5 hek 3 5 10 heg, greppel 4 10 sloot 9 onbekend betrouwbaarheid kl. controle door middel van 1 2 of meer terrestrische metingen 2 een terrestrische meting 3 een digitaal fotogrammetrische meting 4 grafisch metrische informatie 5 visuele interpretatie 0 niet gecontroleerd 9 onbekend Fig. 8. Klasse-indeling PIB-gegevens bij het Kadaster. NGT GEODESIA 90 - 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 16