Het Comité heeft tot voor kort in hoofdzaak gefungeerd als spreek buis voor de particuliere beëdigde landmeters in de richting van de Europese Commissie, met als oogmerk de EC te bewegen tot de aanvaarding van een specifieke EG-richtlijn voor het vrije verkeer en de vrije vestiging van de landmeter in de lid-staten van de EG. Zoals bekend bestaan er zulke richtlijnen voor verschillende vrije beroe pen. Sinds de EC duidelijk heeft gemaakt dat de „vrije" landmeters zich maar moeten zien te redden met de EG-richtlijnen inzake het al gemene stelsel van de wederzijdse erkenning van diploma's, zit het Comité meer op de toer om de landmeetkundige branche bij de EC te promoten. Het doel daarvan is om Europa ervan te doordringen dat er landmeters bestaan en dat zij een belangrijke rol vervullen in de samenleving. Bovendien bestaat er een „panorama van Euro pese industrieën", welke lijst door de EC en het Europese Parlement wordt geraadpleegd om inzicht te krijgen in de verschillende bran ches in Europa. Om een plaats te verwerven in dit panorama, moe ten uit de branche voorstellen worden gedaan, waarvan de EC de overtuiging heeft dat de hele branche erachter staat. De promotie moet vooral gebeuren in de richting van de Europese Commissie en het Europese Parlement, en zal plaatsvinden in maart 1990. Het zal dan gaan om de organisatie rondom het beroep, de opleiding, de verschillende aspecten van het landmeten, het aantal particuliere landmeters en het aantal bedrijven, de omvang van de markt, en de differentiatie in de beroepsbeoefening. De EC wil echter alleen maar praten met vertegenwoordigers van branches als zij daadwerkelijk het hele beroepsveld vertegenwoordi gen. Het Comité dat zich eerst via de overkoepelende organisaties van de vrije beroepen, de SEPLIS, bij de EC wilde aandienen, kwam tot het inzicht dat het draagvlak moet worden verbreed. Daartoe wor den de vertegenwoordigers uitgenodigd om in eigen land de andere organisaties bij het Comité te betrekken. In het Comité werd voorts gesproken over de EG-richtlijnen voor de liberalisering van de overheidsmarkt, waarbij een resolutie werd aan genomen dat de prijs van de te verlenen diensten aan de overheid niet zonder meer bepalend is voor de gunning van de opdracht, maar dat de kwaliteit van de offrerende beroepsbeoefenaar ook een rol speelt. Tenslotte werd het verzoek gedaan aan Nederland om in 1991 een voorzitter van het Comité te leveren, een verzoek dat de NVG momenteel in beraad heeft. P. v.d. Molen DE OPLEIDING TOT GEODEET: PASSEN EN METEN Onder de bovenstaande titel organiseerde het Landmeetkundig Gezelschap „Snellius" op 4 oktober jl. een symposium. De aanlei ding hiervoor waren de plannen die door de Faculteit der Geodesie aan de TU Delft worden gesmeed om het studieprogramma drastisch te wijzigen. De belangrijkste veranderingen zouden bestaan uit een „fundamentalisering" van de studie en een verkorting van de basis studie tot 2 jaar. Snellius heeft er door middel van dit symposium toe willen bijdragen, dat de discussie over deze wijzigingen niet alleen binnen de faculteit, maar ook daarbuiten kan plaatsvinden. Om dit te realiseren, waren zes sprekers uit de geodetische praktijk uitgenodigd, die vanuit hun persoonlijke ervaringen een kritische blik zouden kunnen werpen op het functioneren van de geodeet en op de studie geodesie aan de TU Delft. Aansluitend vond een forumdiscussie plaats. De eerste spreker was dr. ir. B. H. W. van Gelder, universitair hoofddocent aan de Faculteit der Geodesie en als lid van de studie richtingscommissie direct betrokken bij de invulling van het onder wijsprogramma. Van Gelder begon met het citeren van een bericht dat eerder dit jaar in de Volkskrant stond over het rendement van de TU: ,,De studie richting Geodesie steekt hier weliswaar positief tegen af, maar het lijkt op deze faculteit dan ook een grotere prestatie om een tentamen niet te halen dan wel". Als dit waar zou zijn, dan zijn óf de docenten heel erg goed, óf de studenten heel erg slim, óf er is zoveel aandacht voor het onderwijs, dat dit tot betere prestaties heeft geleid. Het is ook mogelijk, dat de selectie niet streng genoeg is, aldus de spreker. Omdat de toestroom naar de universiteiten steeds groter wordt, en desondanks de vraag naar technisch opgeleide HBO-ers en acade mici het aanbod gaat overtreffen, zal het rendement van de universi teiten moeten worden verhoogd. Sinds 1982, het jaar waarin de tweefasenstructuur werd ingevoerd, is het rendement van de TU Delft echter afgenomen van 69% naar 55%. Geodesie ligt hier welis waar iets boven, maar ook hier is het rendement dalende. Dit is dan ook de reden waarom is voorgesteld het studieprogramma aan te passen: het rendement moet en kan hoger zijn cian het op dit moment is, aldus Van Gelder. Om dit te bereiken, zal in de eerste plaats het onderwijs op een over zichtelijker manier moeten worden aangeboden. De inroostering van de vakken wordt op dit moment voornamelijk bepaald door de voor keur van de docent. Dit leidt tot een chaotische programmering, waarin bijvoorbeeld de arme eerstejaars in het tweede kwartaal maar liefst tien verschillende vakken onder de knie moeten zien te krijgen. Volgens Van Gelder moet worden toegewerkt naar een tweejarige basisstudie (op dit moment 2,5 jaar) met een flexibeler programme ring en minder versnippering van de vakken. Bovendien zal de studie fundamenteler moeten worden: ,,De taak van een universiteit is niet om (praktijkgerichte) knoppendrukkers op te leiden, maar weten schappers met een academisch denk- en werkniveau". Een uitermate geschikte methode om het bovenstaande te realise ren, zou een systeem van blokonderwijs of modulair onderwijs zijn. Hierbij wordt elk kwartaal een volledige cluster van bijeenhorende vakken aangeboden. Daarnaast moet de student zo vroeg mogelijk een bepaalde richting kiezen. Daarnaast moet de instroomproblematiek (HBO buitenland) worden vereenvoudigd, en de studie uitnodigender worden gemaakt. De tweede spreker was ir. J. H. M. van der Wal, hoofd van een onderzoeksafdeling bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswater staat. De taak van de geodeet als onderzoeker, aldus Van der Wal, is analyseren wat er met de patiënt aan de hand is, en vervolgens proberen de patiënt verder te laten springen dan hij op dit moment kan. De patiënt waar het hier om gaat is het ,,geo-info-produkt". In de toe komst zal met het geo-info-produkt verder in de markt moeten wor den gepenetreerd. Ook zal het produkt moeten worden verbreed. Hierin ligt een grote uitdaging voor de geodetische onderzoeker. Daarnaast treedt steeds meer het begrip „kwaliteitsborging" naar voren: er moeten van tevoren uitspraken worden gedaan over de kwaliteit en betrouwbaarheid van een produkt, zodat kan worden be paald of dat produkt aan de normen voldoet. Omdat de geodeet spe cialist is op dit gebied, kan hij ook hier een belangrijke rol spelen. Na een korte pauze kwam ir. N. W. Ferwerda, directeur van Intersite Surveys BV, aan het woord. Zijn stelling van enkele jaren geleden, namelijk dat de Faculteit der Geodesie moest worden opgeheven, bleek hij niet langer te onderschrijven. Toch waren er nog een hele boel kritiekpunten. Na een korte introductie op het offshore- en surveycontractorwerk, kwam het functioneren van de geodeten aan de orde. Deze houden zich in deze branche voornamelijk bezig met plaatsbepaling, naviga tie en programma-ontwikkeling. Meteen daarna kwamen de tekortkomingen aan de orde. Zo hebben de geodeten moeite met het rekenen in drie dimensies, terwijl de z- coördinaat op zee toch een heel belangrijke factor is, bijvoorbeeld bij lodingen en getijdeberekeningen. Ook de kennis van specifiek geo detische zaken als kaartprojecties en meetkundig-geodetische bere keningen zijn onvoldoende, zodat vaak evengoed een fysicus of wis kundige aan dit soort problemen kan worden gezet. Daarnaast heeft de geodeet te weinig kennis van akoestiek en elektronika. Waarom heeft Intersite dan toch geodeten in dienst? Omdat het wel goede „software-engineers" zijn, en over het algemeen krijg je een geodeet makkelijker op een boot dan een natuurkundige, aldus Ferwerda. Als mogelijke verbeteringen in het studieprogramma noemde hij een eerdere keuze voor een specialisering en meer aandacht voor de eerder genoemde specifiek-geodetische onderwerpen. De laatste spreker voor de lunchpauze was ir. P. van der Molen, directeur van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers in de provincie Gelderland. De titel van zijn voordracht ,,De grootste afnemer van geodeten" was volgens hem enigszins ten onrechte. Het Kadaster heeft weliswaar de meeste geodeten in dienst, in de af gelopen jaren is er een flink tekort ontstaan aan geodetische inge nieurs. Het Kadaster is voortdurend op zoek naar goede geodeten die als projectmanager, afdelingshoofd of onderzoeker aan de slag kunnen. Het Kadaster is niet meer het „logge, ambtelijke, bureaucratische apparaat" van vroeger, maar een modern, geautomatiseerd en effi ciënt bedrijf. Als het Kadaster niet een uitdagende werkkring zou zijn, zou ik er zelf niet al vijftien jaar werken, aldus Van der Molen. Het idee van een fundamentalisering van de studie wordt door het Kadaster gesteund. De geodetische ingenieur kan daarna een ver volgopleiding krijgen in de vorm van „training-on-the-job", speciale cursussen en een snelle doorstroming. Het Kadaster is door haar grote omvang in staat al deze faciliteiten te bieden. Over het verschil tussen HBO-ers en academici merkte Van der Molen op, dat HTS-ers vooral worden gewaardeerd om hun prakti sche vaardigheden en TU-ingenieurs om hun wetenschappelijke denktrant. De afstudeerrichting is daarbij in feite van ondergeschikt belang. Wel is er een overlap in de capaciteiten van de HTS- en TU- ingenieur; dit komt ook in de organisatie tot uiting. Daarnaast is het de vraag hoe lang het onderscheid tussen beide soorten ingenieurs kan worden gehandhaafd, in verband met de EG- richtlijnen die na 1992 zullen gelden. 28 NGT GEODESIA 90 - 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 30