Een pleidooi voor een betere bijhoudingsregeling GBKN Inleiding We zijn van het doel afgeraakt: een betere af stemming van de regeling is hard nodig De GBKN als een openbare gemeentelijke voor ziening door J. G. Versteeg, chef van de afdeling Landmeten en Kadaster van de gemeente Zaanstad. SUMMARY A plea for better regulations for updating the GBKN With his experience in the project Zaanstad (Large Scale Base Map of the Netherlands) the author discusses the problems related to the updating of this map. He concludes that better results are achievable when the municipalities would be allowed to control the updating process instead of the central government (Cadastre). Het onderwerp in de titel doet wellicht heel wat vermoe den. Al in 1974 signaleerde de Commissie Grootschalige Basiskaart, dat de bijhouding van de GBKN een weer barstig probleem zou kunnen worden. Hier en daar blijkt uit recente rapporten en lezingen, maar ook uit reacties van gebruikers van basiskaarten, dat dit in de praktijk in middels ook het geval is. Volgens de plannen van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers zal de landelijke bedekking met de GBKN tot het jaar 2000 met 140 000 hectare per jaar toenemen. Als gevolg daarvan vergt de bijhouding van deze kaarten een landelijke studie, welke als een soort heroverweging moet resulteren in een aantal goed gefor muleerde aanbevelingen, mede onderbouwd door prak tijkervaringen. De gemeente Zaanstad ondervindt de aanmaak en de problematiek van de bijhouding aan den lijve. Hierna vol gen daarom de opgedane ervaringen voor wat betreft de knelpunten in de bijhouding, vergezeld van een mogelijke oplossingsrichting. Ik ben van mening dat met betrekking tot de GBKN-bij- houding een steeds groter wordend probleem zal opdoe men. Als we nu geen knopen doorhakken, zullen we in de 21e eeuw weinig oogsten van wat in de 20e eeuw is gezaaid. Voor alle duidelijkheid, het gaat mij om de regeling op zich; niet om het Kadaster, dat verantwoordelijk is voor een goede uitvoering, in een kwaad daglicht te plaatsen. Als ik hier en daar punten noem, waar het tussen ge meente en Kadaster wringt, zie ik dat als een uitvloeisel van de huidige bijhoudingsregeling zelf. Na zo'n vier jaren praktijkervaring met de GBKN-bijhou- ding ben ik door schade en schande tot de conclusie ge komen, dat het anders moet. Kreten als integratie, coördinatie, bedrijfsbelang enz., welke door elk van de betrokkenen worden nagestreefd, zijn er de oorzaak van dat over bijhouding heel verschil lend wordt gedacht, waarbij afbreuk wordt gedaan aan een efficiënt geregelde bijhouding. Kent men de effecten van deze problematiek nog niet goed en is men daarom nog niet toe aan gedegen onderzoek? Sedert het Koninklijk Besluit van 1975, dat de GBKN- vervaardiging en de bijhouding regelt, is veel over het onderwerp geschreven en gesproken. Een groot aantal personen, afkomstig van Kadaster, gemeenten, water schappen, nutsbedrijven en ingenieursbureaus, heeft er 114 in alle toonaarden over gezongen. Dat is niet zo verwon derlijk, want zij die aan de basiskaart meebetalen of er een stuk werkgelegenheid in zien, hebben het recht hun mening erover te geven. Het kostenelement en het werkgelegenheidsaspect zijn er de oorzaak van, dat snel belangengrenzen worden ge trokken, maar het betekent ook, dat het voortbestaan van een basiskaart op een erg smalle basis berust. Op die manier wordt een goed geregelde bijhouding onmogelijk gemaakt. Na zo'n vijftien jaar GBKN schort het nog steeds aan een goed beleid. Ik verwacht echter geen structurele oplossingen alleen uit de hoek van de pure techneuten. Ook deskundigen op het gebied van onder andere de technische bestuurskunde zullen zich moeten buigen over de vraag waar de GBKN-verantwoordelijk- heden, bij een taakverdeling tussen de Rijksoverheid en de gemeenten, dienen te worden gelegd. Toen op 22 november 1985 de GBKN-overeenkomst Zaanstad werd getekend, sprak de toenmalige burge meester van Zaanstad, drs. A. J. Lems, de woorden: „Een kaart als deze vormt de ruggegraat van het open baar bestuur"; een lokaal effect dus. Om de kosten van het openbaar bestuur te dekken, moeten gemeenten wor den voorzien van (algemene) middelen. Daartoe is een gemeentefonds opgezet met het karakter van een reser veringsfonds; dat wil zeggen, in een bepaald jaar behoe ven inkomsten en uitgaven van het fonds niet exact aan elkaar gelijk te zijn. Dit gemeentefonds markeert de zelf standige positie van de gemeenten. Voorts zijn op deze wijze de uitkeringen aan de gemeenten, welke via dit fonds lopen, duidelijk gescheiden van de Rijksuitgaven en de departementale begroting. Immers op die begro ting staan uitgaven waaraan de beherende bewindslie den voorschriften voor de besteding kunnen opleggen en daarmee eigen doelstellingen kunnen verwezenlijken. Dat zou weieens niet kunnen stroken met het gemeente lijke doel. Hier kom ik al enigszins tot de kern van mijn oplossing. Als er eerst van de begroting van het Ministerie van VROM èn van de gemeentelijke begroting èn van de be groting van nutsbedrijven gelden moeten gaan stromen ten behoeve van de GBKN-bijhouding, is dat bestuurlijk gezien een zwaktebod. Wanneer een gemeente over een GBKN beschikt, moet men ervan uitgaan dat een derge lijke kaart noodzakelijk is voor haar taakvervulling. De bij werking van zo'n kaart moet dan op een vanzelfspreken de manier financieel zijn gewaarborgd. Op dat moment kan een goed onderhoudsconcept worden gemaakt. NGT GEODESIA 90 - 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 2