Gemeenten kunnen een belangrijke functie ver
vullen in de bijhouding van de GBKN
Het gebruik van een GBKN (de staat voor méér topo
grafische details) loopt naar mijn mening parallel aan het
gemeentelijke behoeftepatroon, waarbij de objectieve
verdeelmaatstaven, welke kenmerkend zijn voor de struc
tuur en de functie van gemeenten, aansluiting vinden. Via
deze verdeelmaatstaven krijgen de gemeenten een alge
mene uitkering uit het gemeentefonds. Enkele van deze
algemene verdeelmaatstaven zijn:
aantal hectaren land en binnenwater;
aantal hectaren buitenwater;
som van de grondoppervlakten van de in de bebouw
de kom gelegen bebouwing, uitgedrukt in vierkante
meters;
aantal woonruimten volgens een bepaalde groepsin
deling met schijven woonruimten.
Tenslotte is er nog een aantal verfijningen op basis waar
van de algemene uitkering uit het gemeentefonds ge
schiedt:
bodemgesteldheid;
sociale structuur;
groeikernen;
rioleringen;
historische kernen.
Per gemeente worden de voor haar relevante verdeel
maatstaven, zoals het aantal inwoners, de hoeveelheid
bebouwing, de diverse verfijningen, in geld gewaardeerd
door de fysieke aantallen te vermenigvuldigen met de
door het Rijk vastgestelde bedragen per eenheid. De som
hiervan per gemeente is de basis van de gemeentelijke
uitkering. De landelijke uitkeringsbasis is dan de som van
die van alle gemeenten. Het voor een bepaald jaar be
schikbaar gestelde bedrag uit het gemeentefonds, het zo
genaamde verplichtingenbedrag, wordt na aftrek van die
onderdelen, waarop het uitkeringspercentage niet van
toepassing is, gedeeld door de landelijke uitkeringsbasis
en vermenigvuldigd met honderd. De uitkomst van deze
berekening wordt het uitkeringspercentage genoemd.
Elke gemeente ontvangt in het betreffende jaar het be
drag van haar uitkeringsbasis, vermenigvuldigd met het
uitkeringspercentage, gedeeld door honderd. De uit
komst wordt, indien van toepassing, vermeerderd met de
uitkeringsonderdelen waarop het uitkeringspercentage
niet van toepassing is.
Het zal duidelijk zijn dat de GBKN de compacte neerslag
vormt van zeer veel factoren, waarmee een gemeente
rekening dient te houden als het op besturen aankomt.
Budgettaire voorziening voor de GBKN
Hebben we hier te maken met een produkt met een col
lectief, een quasi-collectief of een marktgericht karakter?
Het lijkt me verstandig een dergelijke uitdagende vraag te
beantwoorden, omdat ik het gevoel heb dat er een onjuist
beeld is ontstaan van de GBKN en haar bijhouding.
In Nederland kennen we het budget- en het marktmecha
nisme. Het budgetmechanisme kenmerkt zich door het
feit, dat het parlement vindt dat er een bepaalde voorzie
ning door heffing van belastingen aan een ieder gratis ter
beschikking moet worden gesteld. Een dergelijke voorzie
ning loopt via het overheidsbudget.
Bij het marktmechanisme is sprake van fluctuatie in prij
zen, afhankelijk van vraag en aanbod. Deze interactie
zorgt voor evenwicht in de markt. Toepassing van het
budgetmechanisme geeft een grotere mate van zeker
heid met betrekking tot de continuïteit van de voorzie
ning. Marktgoederen moeten aan bepaalde voorwaarden
voldoen:
ze moeten kunnen worden gesplitst in afzonderlijk te
NGT GEODESIA 90 - 3
vragen en aan te bieden hoeveelheden (technisch
splitsbaar);
ze moeten voldoen aan de voorwaarde van exclusivi
teit of uitsluitbaarheid. Ik kan bijvoorbeeld niet worden
uitgesloten van straatverlichting;
ze moeten voldoen aan de voorwaarde van rivaliteit.
De kosten van de straatverlichting nemen niet toe als
er meer mensen van profiteren. Dat neemt niet weg,
dat aan de exploitatie van straatverlichting kosten zijn
verbonden. Het is logisch die uit de algemene midde
len (belasting) te dekken.
De GBKN voldoet niet aan al deze voorwaarden en is der
halve geen marktprodukt. Het is ook geen quasi-collectief
produkt, want dan zou de GBKN wel voldoen aan de voor
waarden voor marktgoederen; toch zijn er argumenten
om de GBKN via het budgetmechanisme te laten verlo
pen vanwege de positieve effecten voor de overheid, net
zoals bij onderwijs en gezondheidszorg.
Al met al is het aannemelijk dat de GBKN een collectief
produkt moet zijn, een openbare voorziening ten behoeve
van het algemeen bestuur. Hierop kan men natuurlijk het
profijtbeginsel toepassen, dat wil zeggen het in rekening
brengen van een deel van de kostprijs aan gebruikers van
een dergelijke voorziening.
Grote en middelgrote gemeenten hebben een jarenlange
ervaring in het vervaardigen en bijwerken van grootscha
lige kaarten. In de discussie voor en na het Koninklijk
Besluit van 1975 heeft men die gemeenten wel gezien als
leveranciers van grootschalig kaartmateriaal ten behoeve
van de GBKN en ook voor wat betreft de bijhouding zijn
er gemeenten ingeschakeld. Hierop voortbordurend zoek
ik verder naar een structurele oplossing van het bijhou-
dingsprobleem. Het ligt toch voor de hand om die ge
meenten, waar een GBKN tot stand is gekomen en die
over een landmeetkundige afdeling beschikken, als een
soort steunpunt te laten fungeren. Met de huidige com
puterapparatuur en de systemen kunnen er technisch
gezien weinig hindernissen zijn. Zeker, er zullen wel ge
meenten zijn die al tot een dergelijke regeling met het
Kadaster zijn gekomen. In het algemeen kan echter in de
onderhandelingen met het Kadaster iedere keer weer een
andere bijhoudingsregeling uit de bus komen. Er is in
ieder geval zelden sprake van een regeling, waarbij de
keuze van complete bijhouding door de gemeente de
economische toetssteen van de collectieve sector kan
doorstaan. Dat maakt de bijhouding, die op zich al moei
lijk beheersbaar is, extra ingewikkeld. Gemeenten bekle
den in het algemeen wel een rol bij het melden van muta
ties en fungeren daarbij als een soort meldkamer, maar
het Kadaster speelt in dit verband in de praktijk nog te
veel regelkamer.
Nu zal een aantal GBKN-wijze mensen denken: de
GBKN-taak ligt toch bij het Kadaster! Dat is wel zo, maar
als de praktijk uitwijst dat bij de huidige regeling geen
garantie wordt geboden op de meest optimale bijhouding
(en dit is bovendien nog bestuurlijk te onderbouwen), zal
er aan een andere regeling moeten worden gewerkt, die
resulteert in meer harmonie tussen de centrale en lagere
overheden.
Een levensgroot argument om de gemeenten in staat te
stellen de werkzaamheden voor de bijhouding te laten
verzorgen, is het volgende.
115