Uitvoering
in staat te stellen, waar gewenst, stereoscopische inter
pretatie toe te passen. In de gebieden met grote hoogte
verschillen werden echter alle opnamen ontschrankt en
van hoogtelijnen voorzien. Hiermee samenhangend be
vat de aan de gebruikers verstrekte gebruiksaanwijzing
de aanbeveling om bij grote hoogteverschillen zo moge
lijk coördinaten uit te passen op die foto, waarop het punt
het dichtst bij het hoofdpunt is gelegen. De bedoeling van
deze aanbeveling was, dat daardoor de invloed van on
nauwkeurigheden in de hoogtebepaling tot een minimum
werd beperkt.
het inpasvlak snijdt in PTen einde deze procedurefout
te vermijden, werd per opname aan de coördinaten van
de inpaspunten een radiale correctie dr aangebracht,
gericht op het hoofdpunt M van de opname, zodat op het
inpasvlak het punt Pwerd gemarkeerd. De grootte van
dr wordt gevonden uit dr dh, waarin r de radiale af
stand tussen P en het hoofdpunt M is, H de vlieghoogte
en dh het hoogteverschil tussen P en het referentievlak
(dh PQ). Door op het aldus gemarkeerde punt Pin te
passen, wordt de juiste stand van de ontschranker gevon
den. In de praktijk werden aan de berekende coördinaten
X en Y van P correcties dx en dy aangebracht, gevonden
uit: dx dh en dy dh waarin x en y de coördi-
naatverschillen tussen P en M zijn.
Een omgekeerde werkwijze moet worden toegepast, in
dien P het punt zou zijn waarvan men de coördinaten op
de ontschrankte opname wil bepalen. Men meet daarop
de coördinaten van P daar dit het punt is waar P is afge
beeld. Door aan deze coördinaten correcties dx en dy toe
te voegen, te berekenen met de bovengenoemde formu
les doch nu met tegengesteld teken, vindt men de juiste
coördinaten van P.
Om dh te kunnen bepalen, zijn op de foto's van terreinen
met hoogteverschillen hoogtelijnen afgedrukt. Per foto
wordt de referentiehoogte H0 op de achterkant aange
geven. Vervolgens wordt dan dh bepaald uit HP - H0.
Door H0 voldoende laag te kiezen, wordt bereikt dat alle
correcties radiaal naar M zijn gericht, zodat vergissingen
met het teken van de correcties tot een minimum worden
beperkt.
In de meeste gevallen werden de opnamen om de andere
ontschrankt, terwijl de tussenliggende beelden slechts
werden vergroot tot de schaal 1:10 000 om de gebruiker
Ontschranker van De Koningh. SEG V van Zeiss.
204
Enkele technische aspecten
De normale gang van zaken bij
een ontschranking is, dat wordt in
gepast op een basis waarop de
gegeven punten zijn gekarteerd.
Vervolgens wordt in het donker
(behoudens wellicht de bekende
rode lamp) deze onderlaag ver
vangen door lichtgevoelig mate
riaal, waarna de belichting kan
plaatsvinden. Aldus ontstaat uit
een diapositief een ontschrankt
negatief.
Dezelfde methode kon hier niet
NGT GEODESIA 90 - 5
Als inpasbasis voor de ontschranking werden glasplaten
gebruikt, waarop een ruitennet met een maaswijdte van
5 cm was gegraveerd. Per opname werden aan deze ruit-
lijnen coördinaatwaarden toegekend, waarna de gegeven
punten, na het aanbrengen van de eerder genoemde
correcties, werden gemarkeerd door een zwart inktcirkel-
tje met een diameter van 2 mm. De in het diapositief op-
geboorde punten vertoonden zich op de projectietafel als
witte punten, zodat de ontschrankingsprocedure bestond
uit het vinden van zodanige instellingselementen, dat de
witte punten samenvielen met het centrum van het zwarte
cirkeltje. Theoretisch zou dat voor alle punten tegelijk het
geval moeten zijn, aangezien de invloed van de terrein
hoogteverschillen door de aangebrachte correcties was
geëlimineerd.
Ten gevolge van de sommering van toevallige fouten in
verschillende fasen van het proces (zoals meetfouten
tijdens de triangulatie, puntoverdrachtsfouten, fouten bij
het opboren van de punten, fouten in de hoogtebepaling,
enz.) lukte deze samenvalling nooit geheel. In feite was
hierbij sprake van een afsluitend grafisch vereffenings
proces, omdat na alle tussenfasen het resultaat weer
werd geconfronteerd met het originele document, name
lijk. het oorspronkelijke diapositief. Door het grote aantal
overtallige inpaspunten kon worden verwacht, dat het
resultaat nauwkeuriger zou zijn dan op grond van de
triangulatieresultaten kon worden ingeschat.
Een belangrijk voordeel van de geschetste methode was,
dat de restverschillen van de inpassing in het resultaat
zichtbaar bleven, zodat van een ingebouwde kwaliteits
controle kon worden gesproken. Slechts indien de reste
rende afwijkingen een systematisch karakter vertoonden,
hetgeen bijvoorbeeld aan een te
kortkoming van de operateur kon
worden toegeschreven, had het
zin additionele correcties aan te
brengen aan de op de fotokaart
gemeten coördinaten.