stichting NGL publikaties NGL-RAYONBIJEENKOMST TE UTRECHT De NGL-rayoncommissie Utrecht belegt op 9 oktober 1990 een rayonbijeenkomst in het Jaarbeurscongrescentrum in Utrecht. De bijeenkomst begint om 20.00 uur; vanaf 19.30 uur zal er gelegenheid zijn om een kopje koffie te drinken. Het onderwerp van deze avond is: Afstemming fotogrammetrie/ naverkenningde inleiding wordt verzorgd door mevr. ir. S. Leyten die op dit onderwerp is afgestudeerd aan de TU Delft. Medio 1989 is op initiatief van het Kadaster een onderzoek opgezet naar de afstemming tussen de fotogrammetrie en de naverkenning in het kader van het vervaardigen van de GBKN. Aan het onderzoek werd deelgenomen door participanten van KLM-Aerocarto, TU Delft en Kadaster (afdeling Fotogrammetrie en directie Utrecht). Aspecten die in dit onderzoek naar voren kwamen, zijn precisie, consistentie van het fotogrammetrische produkt, vliegschaal en na- verkenningsmethoden. De resultaten van het onderzoek worden 9 oktober a.s. aangeboden aan de initiatiefnemer. Door dit onderzoek te behandelen in een rayonbijeenkomst, beoogt de rayoncommissie de resultaten van dit interessante onderzoek in brede kring bekend te maken. De NGL-rayoncommissie Utrecht HET BEGRIP PRECISIE NADER BESCHOUWD In het meinummer van het tijdschrift Allgemeine Vermessungsnach- richten (AVN-5) wordt door W. Wenderlein omtrent het begrip pre cisie en het gebruik daarvan in de geodesie een opmerkelijke stelling ingenomen en ter discussie gesteld. De basis van het begrip precisie wordt gevormd door het volgende: het laat zich niet onbeperkt vermenigvuldigen; het heeft een natuurlijke grens (vergelijkbaar met de lichtsnel heid); het is een zelfstandige grootheid; het is geen cosmetisch hulpmiddel om een wetenschappelijke indruk te wekken, integendeel het vormt het maximale bereikbare in de geodesie. Stelling De restwaarden die zich voordoen bij metingen, vormen niet alleen de reden om te meten en te rekenen en nieuwe en scherpere formu les af te leiden. We kunnen ook niet altijd stil blijven staan bij de vraag „hoe", maar zullen ons ook eens moeten afvragen „waarom". Ongetwijfeld waren vroegere meettechnieken moeizamer dan mo dernere, maar de resultaten blijven gelijkwaardig; „we bewegen ons van ontwikkeling tot ontwikkeling, van precisie tot precisie, maar uit eindelijk verplaatsen we ons niet". Zelfs wanneer we het begrip „gemiddelde fout" vertalen naar standaardafwijking, wordt het meet resultaat niet eenduidiger of nauwkeuriger. Het onzekerheidsbereik, het grijze gebied van de kwalitatieve waarneming is nog steeds het zelfde als vroeger. De meetresultaten zijn en blijven onbevredigend en behept met onvolkomenheden. Het doel van de wetenschap, ook van geodesie, is perfectie c.q. zui verheid. Of dit bereikbaar is, zal altijd de vraag blijven. Wel kan een steeds hogere graad worden bereikt. In de huidige weg die is in geslagen voor meettechniek en interpretatie van meetresultaten, is geen vooruitgang meer te verwachten rondom het nauwkeurig heidsprobleem. Waarom is dit zo? Volgens de auteur van het artikel zijn er twee essentiële verklaringen voor te geven, die tot stagnatie van ontwikkelingen op het gebied van precisie hebben geleid. Al bij het begin van de landmeetkunde en landelijke kaartvervaardi ging werd men geconfronteerd met het feit dat praktische metingen niet voldeden aan theoretische veronderstellingen. Om dit in de hand te houden, werd het een algemeen geldend leerprincipe te meten met overbepaaldheden en deze volgens wiskundig, logische regels te vereffenen. Dit betekent praktisch gezien dat tegenstrijdigheden niet tot nul, maar tot een minimum worden gereduceerd. Deze aan gepaste wiskunde werd uitgebreid met elementen uit de waarschijn lijkheidsrekening, de statistische theorie en de daaruit ontwikkelde stochasticiteit. Uiteindelijk leidde dit tot de moderne methoden voor modelvorming met extrapolatie, collocatie, predikaten, enz. Toch lijkt deze weg nu een dood spoor, omdat de steeds overgebleven rest waarden tot verwaarloosbare grootheden worden verklaard. Mis schien ligt hier wel de oorzaak van het probleem en de stagnatie. In de natuur bestaat geen waarde, geen moment, geen resultaat dat dermate klein is dat het geen invloed heeft op het eindresultaat. De natuur, de natuurlijk afloop, is niet geordend en kan niet worden ge sorteerd. Het oorspronkelijke is de ongeordende chaos en uit deze chaos komt het grijze gebied („het ongeveer") voort, ook het tech nische. Voor het resultaat van een meting zouden eigenlijk oneindig veel invloeden moeten worden meegenomen. Met elke vereenvoudiging neemt de betrouwbaarheid van de meting af, ongeacht hoe de ver eenvoudiging wordt gedefinieerd, als hypothese, idealisatie of selec tie. Zelfs het kleinste verschijnsel kan een experiment, bijvoorbeeld een meting, tegen alle regels van de statistiek veranderen. Geen en kel verschijnsel bestaat alleen, geïsoleerd van zijn omgeving. Het maakt onderdeel uit van een totale ordening van verschijnselen die gevoelig zijn voor iedere vorm van selectie. We kunnen echter ook niet zomaar iets toevoegen waarover een vermoeden bestaat en wat op grond van kennis en ervaring waarschijnlijk lijkt. Alle statistische nauwkeurigheidsbeschouwingen zijn en blijven op een bepaalde vorm van extrapolatie (predikaten) gebaseerd. Een tweede reden voor stagnatie ligt op een totaal ander vlak, name lijk aan de meetmodus en de aard en wijze waarop een te meten object wordt beschouwd. Ons zuiver visueel waarnemen moet wor den ontwikkeld tot een analytische vaardigheid. Reeds honderden jaren worden de hoogste eisen gesteld aan ruim telijke voorstellingen, de geometrie van de omtrek (contouren), en toch hebben wij steeds additionele informatie nodig van het „oog van de kenner" om de interne eigenschappen van de materie- opbouw te herkennen. Vermoedelijk maken wij er ons te gemakkelijk vanaf door de afstand te meten tussen twee punten (bijvoorbeeld de hoekpunten van een gevel). Misschien is het zinvoller de interne structuur de kwaliteit en kwantiteit van de „bouwstenen" van het beschouwde object waar te nemen, te registreren en te interpre teren. Daaruit zouden dan de toestand, dimensie en positie van de gezochte vormen en elementen moeten zijn af te leiden. Dit soort waarnemingen zou de scherpte van de meetnauwkeurigheid aan zienlijk kunnen verhogen. De stelling dat „geodesie de kunst is met precisie om te gaan" zou meer inhoud moeten krijgen. Geodeten zouden, met andere middelen als kunstenaars, door de visuele oppervlakte moeten kijken naar de inhoud en substantie van het object en daaruit de contouren afleiden. Hoe nu verder? Er zijn recente ontwikkelingen waarin deze „nieuwe" filosofie te her kennen valt. Als voorbeeld geldt hier het meten van afstanden in een polygoon of kringnet. Het absolute karakter van de afstandmeting wordt vervangen door toepassing van relatieve (pseudo-) afstanden, waarbij een verband wordt gelegd tussen twee zijdelengten (lengte verhoudingen). Een goed voorbeeld voor het meten van de interne structuren van objecten vinden we eveneens in de meetmethoden en analyse van de gravimetrie. Uit de afleiding van de zwaartekracht, met name de zwaartekrachtversnelling, wordt waardevolle informatie gehaald over de massaverdeling, dichtheid, richting van de zwaartekracht en posi tie van de standplaats. In deze richting moet het geodetische onderzoek zich voortzetten. Deze vorm van de toestand beschrijven is niet te vergelijken met het traditionele meten en heeft ook weinig te maken met nauwkeurig heidsmodellen, statistiek en stochasticiteit. Het is een vorm van af tasten, modelleren, uitvullen van tussenruimten en eventueel het uit wisselen van vrijheidsgraden. Als de geodesie zover is, kunnen waarnemingen als eenduidig worden beschouwd en hoeven niet meer te worden vereffend. Is dit utopie, een visioen? We zijn er nog ver van verwijderd. Zeker is dat nog veel meetmethoden en apparatuurontwikkelingen nodig zijn en wellicht een nieuwe generatie geodeten. Echter, voorzichtige stappen worden reeds gezet. Reactie van de redacteur Met name het toevoegen van de eigenschappen van het object zou in objectgeoriënteerde informatiesystemen een belangrijk uitgangs punt kunnen vormen bij het toekennen van algoritmen. Een voor beeld is, dat vormbeschrijving niet alleen afhankelijk is van de op genomen punten, maar tevens wordt bepaald door de aard van het object zelf. Echter, het door de auteur in de toekomst uitsluiten van model- theorie, statistiek en stochasticiteit acht ik onder andere onhaalbaar, omdat alleen dat wordt gemeten wat wordt verwacht. Het is niet 396 NGT GEODESIA 90 - 9

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 36