mogelijk afzonderlijke verschijnselen te meten waarvan het bestaan niet bekend is, laat staan dat men weet welke apparatuur moet worden ingezet. Marc van de Ven LGR-PUBLIKATIES 1989 Het Laboratorium voor Geodetische Rekentechniek (LGR) heeft in een bundel de belangrijkste publikaties van de medewerkers uit 1989 samengevat. Het betreft met name publikaties op het gebied van vereffeningstheorie, mathematische statistiek en geodetische rekentechniek. Auteurs zijn: P. J. G. Teunissen, M. A. Salzmann, D. van Daalen, H. v.d. Mortel, A. J. M. Kosters, W. Baarda, J. J. Kok e.a. Het overzicht is te verkrijgen bij: mevr. J. Blotwijk, LGR/Geodesie, Postbus 5030, 2600 GA Delft. ENGINEERING SURVEYING TECHNOLOGY Kennie, T. J. M. en Petrie, G. (red.), Blackie Son Ltd., Glasgow - Londen, en Halsted Press, dochter van Wiley Sons, Inc., New York, 485 pag., ISBN 0 216 92482 0; en 0 470 21212 8, X+ Opmerken dat de technologische ontwikkelingen razendsnel verlo pen is niet meer dan een open deur. Maar confrontatie is niet altijd even leuk. Hoe vaak wordt men niet gekweld door de onfortuinlijke gedachte: wat heb ik nou weer allemaal gemist? Hoe je kennis bij te spijkeren zonder het gevaar dat je door de wiskundige bomen het bos niet meer ziet? Kennie en Petrie hebben dit landmetersleed onderkend. Daarom hebben zij een aantal deskundigen, tot wie zij zichzelf ook rekenen, uitgenodigd de state-of-the-art van het landmetersberoep te beschrij ven. Hun ambitie is niet gering. Ze willen „een uitgebreid en gezag hebbend overzicht geven van de huidige stand van de landmeet kundige techniek". De stof is ondergebracht in 11 hoofdstukken, verdeeld over drie delen. Deel A beschrijft ontwikkelingen in het landmeetkundige in strumentarium en de verwerkingstechnieken. In deel B worden de ontwikkelingen in de remote sensing, luchtfotogrammetrie en „close range" fotogrammetrie geschetst. En deel C gaat in op de ontwikke lingen in de digitale kaartvervaardigingsmethoden, de digitale hoog temodellen en de landinformatiesystemen. De gekozen indeling is ietwat willekeurig, daar de grenzen tussen de onderwerpen steeds meer vervagen, aldus Kennie en Petrie. Het gevolg van de ontwikkelingen in de micro-elektronika voor het landmeetkundig instrumentarium staat centraal in hfst. 1. Hoewel de registratie en verwerking van veldgegevens nu geautomatiseerd is, zijn er nog maar weinig vorderingen gemaakt met geautomatiseerde veldopname. Toch bestaat er behoefte aan, omdat geautomatiseer de opname de landmeter in staat stelt zijn aandacht te verleggen van de waarnemingsprocedures naar het structureren en classificeren van de gegevens. De laser, onderwerp van hfst. 2, heeft enige tijd gegolden als een apparaat op zoek naar toepassingen. Inmiddels zijn er legio gereali seerd: van optisch behang in discotheken tot satelliet afstandsmeter. Na de principes van laser te hebben uitgelegd, gaat Petrie in op de laser als: (1) afstandsmeter, (2) instrument voor uitzetwerkzaamhe- den in de bouw en (3) waterpasinstrument. Hfst. 3 zet kompassen, gyroscopen en traagheidsnavigatie systemen in het licht. Rond 1850 leidde de Franse natuurkundige Foucault uit zijn beroemd geworden slinger experimenten af dat een snel- draaiend wiel gemonteerd op een onderstel zijn stand in de ruimte zal handhaven. Op deze waarneming is de gyroscoop geconstru eerd. Sneldraaiend betekent in de praktijk 20.000 - 30.000 omwente lingen per minuut. Nabij de equator zijn gyroscopen het meest effec tief. Boven een breedte van 70° zijn ze ongeschikt voor landmeet kundig gebruik. Traagheidsnavigatie is oorspronkelijk ontwikkeld voor militaire doeleinden. Het is weertype onafhankelijk en heeft geen buiten het voertuig geplaatst instrumentarium nodig. Aan het eind van het hoofdstuk wordt de landmeter op het hart gedrukt om zich vooral niet te laten overweldigen door de nieuwe technieken. Oude methoden en instrumenten zijn net zo goed, zolang ze maar geëigend zijn voor het betreffende probleem. Hfst. 4 schetst de satellietplaatsbepalingssystemen. Binnen een tweetal decennia is de waarnemingsprecisie 1000 maal verbeterd van enkele meters tot enkele millimeters en is de waarnemingstijd teruggebracht van meerdere weken tot enkele minuten. De waar nemingsstations hoeven niet onderling zichtbaar te zijn. In één metingcyclus en met één meetsysteem worden rechtstreeks 3-D coördinaten verkregen. Deze kunnen zonder additionele informatie getransformeerd worden naar de ellipsoïde. Voor orthometrische hoogten, dit zijn hoogten ten opzichte van de geoïde, dient echter de locale geoïde nauwkeurig bekend te zijn. Dit is aanleiding tot het uit voeren van geoïdeprojekten. Naast GPS wordt het Doppler Transit systeem uitvoerig besproken. Hfst. 5, dat deel A afsluit, behandelt de verkenning en vereffening van netwerken alsmede de deformatieanalyse. In grote lijnen wordt ingegaan op wat in Delft onder mathematische geodesie wordt ver staan. Het is daarmee ook het meest wiskundige hoofdstuk. Het is echter geschreven met groot mededogen voor de lezer. Naarmate de verscheidenheid aan meetsystemen groeit, groeit ook de behoefte aan geavanceerde mathematische modellen, die het mogelijk maken om zeer diverse gegevenstypen, vaak van wisselende precisie, te combineren. Verwijzingen naar gerenommeerde Nederlanders ont breken niet. Baarda wordt genoemd in verband met data snooping en Teunissen treedt op in verband met niet-lineaire vereffening. Deel B start met de remote sensing. De basisprincipes komen er be kaaid af. Meer aandacht is er voor de diverse opnamesystemen. Naast fotografische systemen komen scan- en radarsystemen aan de orde. Vervolgens wordt kort ingegaan op digitale beeldverwer kingstechnieken. Ruimer aandacht is er weer voor de toepassingen. Hoewel de geometrische precisie van Landsat TM- en SPOT- beelden voldoende is voor kartering op schaal 1 50 000, maakt de thematische volledigheid hen hooguit geschikt voor schaal 1 100 000. De remote sensing is het stadium van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase nog niet gepasseerd. Kennie komt tot de conclusie dat het dringend gewenst is om geavanceerde methoden te ont wikkelen om geografische informatiesystemen te gebruiken voor de ondersteuning van het verwerkings- en analyseproces van digitale remote sensing beelden. Hfst. 7 gaat in op analoge, analytische en digitale fotogrammetrische systemen voor de luchtkartering. Het richt zich vooral op de veel soortige fotogrammetrische uitwerkingsinstrumenten. De fotogram metrie bevindt zich in een periode van snelle verandering. Analoge instrumenten worden steeds meer vervangen door analytische, en deze, op hun beurt, zullen in de toekomst beslist vervangen worden door digitale apparatuur. Het is moeilijk te zeggen hoe lang het nog zal duren voordat een volledig digitale fotogrammetrie gerealiseerd is, daar reusachtige hindernissen moet worden overwonnen. De fotogrammetrische terminologie is nogal verwarrend. Naast lucht fotogrammetrie kennen we de termen niet-topografische, terrestri- sche en close-range fotogrammetrie. In hfst. 8, gewijd aan de close range fotogrammetrie, doet D. M. Stirling een niet geheel geslaagde poging tot eenduidige afbakening. Vergeleken met beide voorgaan de hoofdstukken is de verhouding tussen theorie, opname instru mentarium en uitwerkingsapparatuur zeer evenwichting. Ingegaan wordt onder andere op golfhoogtemeting, architectuur, archeologie, deformatiemetingen aan vliegtuigonderdelen in windtunnels en dimensiecontrole van bouwonderdelen van schepen en onder zeeërs. Een belangrijke ontwikkeling is de real-time" fotogramme trie, door andere disciplines ook wel robot-vision" genoemd. Gaan deel A en B in op de gegevensinwinnende systemen, deel C richt zich op de systemen voor opslag, verwerking en presentatie van de informatie. Hfst. 9 gaat in op de digitale kartering, dat wil zeggen de automati sche vervaardiging van topografische kaarten. Hoewel de landmeter de term digitale kartering prefereert, spreekt men in geografische kringen liever van computer kartografie. Maar de termen vormen sy noniemen. In een aparte paragraaf wordt aandacht besteed aan digi tal iseertafels en aftasters. Na kort te zijn ingegaan op de raster- en vectorstructuren en het onderhoud van kaartgegevens, komen beeldschermen en plotters zeer uitgebreid aan de orde. Het hoofd stuk sluit af met toepassingen van digitale kartering, met name bij de Ordnance Survey. Het concept van de digitale terrein modellen, onderwerp van hfst. 10, is eind jaren vijftig ontstaan. Eerst worden de methoden van gege- vensverzamelen besproken. Er wordt o.a. aandacht besteed aan pro gressive sampling, ontwikkeld aan het ITC door prof. B. Makarovié begin jaren zeventig. Vervolgens komen de modelleringsaspecten aan bod. Hiertoe behoort ook het leggen van oppervlakken door de gegeven punten. De benaderingswijzen hangen vooral af van het feit of de gegevens regelmatig of willekeurig bemonsterd zijn. Tenslotte volgt een uitvoerige bespreking van een aantal software pakketten, zoals SCOP, CIP, MOSS en HIFI. Hfst. 11 behandelt Land Information Systems (LIS). Een LIS of een GIS, het verschil is niet echt duidelijk (van een LIS kan men zeggen dat de nauwkeurigheid van de gegevens een orde beter is dan van een GIS), is meer dan een digitale kaart alleen. Het moet ook vragen kunnen beantwoorden en de gegevens kunnen manipuleren. Aan de ruimtelijke gegevensstructuren en bestandsstructuren wordt elk een aparte paragraaf besteed. Tenslotte wordt op drie specifieke applica ties ingegaan: een Brits telecommunicatiebedrijf, het Australische kadaster en een experimenteel systeem voor milieubeheer in de VS. Volgens de auteur gaan we spannende tijden in de LIS-ontwikkeling tegemoet. Het boek is uitermate geschikt voor wie zich landmeetkundig wil bijspijkeren. Een heldere schrijftrant wordt gecombineerd met zeer veel oog voor de verscheidenheid aan commercieel verkrijgbare in strumenten. De auteurs zijn allen verbonden aan universiteiten in NGT GEODESIA 90 - 9 397

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 37