Periode Eckstein LMoleri Mrm Fig. 4. Fragment van de kaart op schaal 1 200 000, blad 6 Kenne- merland. Deze moesten worden aangebracht als gids op de steen. De zachte steen werd eerst gevlakt en gepolijst, daarna ongevoelig gemaakt voor vet met een zwak zuur en van een gomlaag voorzien. Daarop werd een donkere of rode laag aangebracht om bij het graveren een betere con trastwerking te bereiken. De graveurs construeerden op de steen het binnenkader, de getrianguleerde punten en het geografische net. Inmiddels had men de nettekenin- gen met de hand overgetrokken op transparant papier. Deze transparante tekening werd omgekeerd op de steen gelegd, goed passend op de reeds aangebrachte lijnen en punten. Tussen dit transparante papier en de steen werd vervolgens een vel papier gelegd, ingewreven met zogenaamde rood-aarde, als een carbonpapier. De lijnen van de transparante tekening werden met een ronde graveernaald overgetrokken en aldus via het „carbonpapier" afgedrukt op de steen. Zo ontstond de gids voor de graveur, die nu met zijn werk kon beginnen. De gegraveerde steen werd vervolgens ingewreven met olie, die in de poreuze steen drong door de „open" ge graveerde lijnen in de gomlaag en tenslotte werden alle lagen eraf gewassen. Het drukken kon beginnen. De steen werd in de pers geplaatst en met water bevochtigd. Met een tampon werd de vettige inkt over de oppervlakte gewreven en deze hechtte zich alleen op de met olie ingewreven opengegraveerde lijnen. Na het wegwassen van de overtollige inkt werd een vochtig gemaakt vel papier door middel van een drukraam op de steen gelegd en aangeperst. De drukken moesten daarna een paar dagen drogen en tenslotte in een aparte pers worden ge legd om ze goed vlak te krijgen. Deze arbeidsintensieve en dure methode kon door de ontwikkeling van de fotografie sterk worden verbeterd. In 1863 slaagde men erin tekeningen fotografisch op steen te brengen. De TMK heeft hiervan niet geprofiteerd. Deze is nog geheel op de bovenomschreven wijze gereprodu ceerd. De graveurs moesten alles uit de vrije hand en in spiegel beeld graveren. De totale gravure van een blad van de TMK vergde twee jaar. De latere bijwerking werd direct op de gravuresteen uitgevoerd. De te verbeteren plaats moest zeer vlak worden uitgeslepen, waardoor vaak veel meer verloren ging dan nodig was. Daarna kon de nieuwe situatie worden gegraveerd. „Strookkaarten" op schaal 1 25 000 In 1864 werd begonnen met de kartering van de diverse verdedigingslinies, onder meer de IJssellinie, de Betuwe, de Tieler- en Bommelerwaard en de Meijerij, op schaal 1 25 000. Het resultaat werd in steen gegraveerd en in kleine op lage voor militair gebruik gedrukt. Omdat slechts „stro ken" terrein in kaart werden gebracht, ging men spreken van „strookkaarten". Hieruit ontstond een landelijke kar tering op deze schaal: „de Chromo-Topografische kaart op schaal 1 25 000". Men maakte één uitgave met en één zonder verdedigingswerken, in kleuren en in grijs. Deze nieuwe kaart moest tevens dienen voor het bij werken van de 1 50 000 kaart. Op 1 april 1878 werd C. A. Eckstein de eerste „burger"- directeur van de Topographische Inrigting. Hij zou dertig jaar in functie blijven. Hij was geen oud-officier en was als graveur al sinds 1857 in dienst van het Topographisch Bureau. Eckstein was een inventief reproduktietechnicus, die de ontwikkeling van de kartografie en kaartreproduktie in hoge mate heeft beïnvloed. Onder zijn leiding werd een nieuwe methode voor de bijwerking ontwikkeld. Het bij werken van op steen gegraveerde kaarten was een arbeidsintensief karwei. Ook het drukken rechtstreeks was nadelig voor de kwaliteit van de gravure van de ge graveerde steen. Omstreeks 1873 kwam de methode van de overdruk in gebruik. Hiervoor werd de originele steen met een vette inktsoort ingewreven en daarvan werd op speciaal geprepareerd papier een druk gemaakt. Deze druk werd op een schoon geslepen steen gelegd en door de pers gehaald. Na het verwijderen van het papier bleef de tekening in vette inkt op de steen achter. Deze werd daarna gegomd. Het inzwarten van de overdruk ge schiedde met de rol en de inkt bleef op de vette inktsoort achter. Het beeld van de overdruk lag dus op de steen en niet er in, zoals bij de gravure. Later is deze overdrukmethode verbeterd, doordat men de vette inktsoort, die van het stijfselpapier op de over- druksteen werd overgebracht, met harspoeder bestoof. Dit poeder hechtte zich aan de vochtige inkt en met een speciale spirituslamp met neerslaande vlam werd het poeder met de inkt versmolten. Daardoor kreeg de inkt een veel groter weerstandsvermogen. Door etsen met een sterk zuur kon men het kaartbeeld daarna in reliëf brengen. Het drukken van veel grotere oplagen werd hier door mogelijk. Omstreeks 1865 deed de fotografie zijn intrede in het produktieproces. Men maakte een negatief van het mi nuutblad door belichting met zonlicht. Dit werd vervol gens op een geprepareerde lithografische steen gelegd, welke in het donker met een oplossing van zilvernitraat was overdekt en gedroogd. Na belichting in zonlicht, (drie a vier dagen) of in gewoon daglicht (acht a tien dagen) werd de steen gefixeerd met natriumsulfiet, gespoeld en gedroogd. Hierdoor ontstond een goede gids op de steen. Deze methode werd tot 1878 gevolgd en toen vervangen door kooldruk op steen. Kooldruk berust op de verharding van een organische stof, zoals gelatine of gom, door kaliumbichromaat onder invloed van het licht. Aan een waterige oplossing van ge latine en kaliumbichromaat werd oostindische inkt toege voegd. Deze oplossing werd in het donker zeer dun met watten op de steen gebracht en gedroogd. Vervolgens NGT GEODESIA 90-10 429

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1990 | | pagina 5